Nieuwjaarsbrief 2015

1. Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

 

1.1 U krijgt mogelijk te maken met bijbetaling of minder IB-teruggaaf

Naar schatting 5 miljoen belastingplichtigen krijgen te maken met bijbetaling of minder teruggaaf inkomstenbelasting over 2014. De kans is groot dat ook u hiermee te maken krijgt. De bijbetaling of lagere teruggaaf is het gevolg van het inkomensafhankelijker worden van de heffingskortingen. Deze wijzigingen konden niet meer tijdig in de voorlopige aanslagen en de loonbelastingtabellen over 2014 worden verwerkt. De bijbetaling of lagere teruggaaf betreft alleen het jaar 2014. Per 1 januari 2015 zijn de voorlopige aanslagen en de loonbelastingtabellen wel aangepast.

 

Let op

U krijgt vier maanden extra tijd voor de bijbetaling. Deze verlenging van de betalingstermijn komt bovenop de gebruikelijke 6 weken die al krijgt bij het opleggen van de aanslag. U hoeft geen invorderingsrente te betalen voor de extra tijd die u krijgt voor de betaling. U krijgt dit uitstel ook als u om andere redenen inkomstenbelasting over 2014 moet bijbetalen.

 

1.2 Bijtellingscategorieën auto van de zaak in 2016 aangescherpt

Rijdt u in een zuinige (bestel)auto van de zaak? In dat geval heeft u een bijtelling wegens het privégebruik van 0%, 4%, 7%, 14% of 20%, afhankelijk van de CO2-uitstoot van uw (bestel)auto. Dat blijft zo tot 2016. Dan worden de bijtellingscategorieën aangescherpt. De eerste categorie met een 4%-bijtelling geldt dan voor de elektrische (bestel)auto. De tweede categorie met een 15%-bijtelling geldt voor de (bestel)auto met een CO2-uitstoot tot 50 gram per kilometer (de hybride auto’s). De derde categorie met een 21%-bijtelling geldt dan voor een (bestel)auto met een CO2-uitstoot van meer dan 50 maar niet meer dan 106 gram per kilometer. De 25%-bijtelling geldt dan voor de auto’s met een CO2-uitstoot van meer dan 106 gram per kilometer.

 

Let op

De ter beschikking gestelde (bestel)auto’s waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 januari 2016 behouden gedurende maximaal 60 maanden het bestaande bijtellingspercentage. U heeft dus nog ruim een jaar de tijd om maatregelen te treffen, zodat u nog maximaal 60 maanden kunt profiteren van de huidige lagere bijtellingscategorieën.

 

1.3 Plan uw investeringen

Wanneer u nog een herinvesteringsreserve heeft die dit jaar gebruikt moet worden, investeer dan nog in 2014. Dat is het geval als 2014 het derde jaar is na het jaar waarin u de herinvesteringsreserve vormde. Hiermee voorkomt u dat u de reserve aan de belastbare winst moet toevoegen.

 

1.3.1 Spreid uw investeringen voor meer kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

Voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) is het bovendien zinvol om te bekijken of u bepaalde investeringen nog in 2014 moet doen of dat het juist gunstiger is om deze door te schuiven naar 2015. Het spreiden van investeringen kan u meer KIA opleveren. Als u tussen € 2.300 en € 55.248 investeert, krijgt u hierover 28% kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Voor een investering tussen

€ 55.248 en € 102.311 ontvangt u een vast bedrag van € 15.470. Voor investeringen tussen € 102.311 en € 306.931 neemt dit vaste bedrag geleidelijk af. Boven een investeringsbedrag van € 306.931 krijgt u geen KIA meer. Investeert u meer dan dit bedrag, dan is het spreiden van de investeringen over

2 jaren dus altijd voordeliger.

 

1.4 Pas op voor de desinvesteringsbijtelling

Heeft u voor uw investeringen investeringsaftrek genoten, voorkom dan een desinvesteringsbijtelling. U krijgt hiermee te maken als u voor een bedrijfsmiddel investeringsaftrek heeft gehad, maar dit bedrijfsmiddel verkoopt binnen 5 jaar na het begin van het jaar waarin u de aftrek heeft gehad.

Ook als u binnen die termijn een handeling verricht die met verkoop gelijk te stellen is - u brengt bijvoorbeeld een bedrijfsmiddel over naar uw privévermogen - krijgt u met de desinvesteringsbijtelling te maken. Check daarom altijd eerst de investeringsdatum, voordat u tot desinvesteren overgaat. Wellicht moet u dat dan pas in 2015 doen.

1.5 Nog dit jaar toevoegen aan de oudedagsreserve

Voldoet u aan het urencriterium en had u op 1 januari 2014 de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt? In dat geval kunt u 10,9% van uw winst aan een oudedagsreserve toevoegen met een maximum van € 9.542. Let op, op deze dotatie komt eerst nog in mindering de ten laste van de winst gekomen pensioenpremie. Bovendien kunt u toevoegen voor zover uw ondernemingsvermogen aan het einde van het jaar meer bedraagt dan de oudedagsreserve aan het begin van het jaar. Doteer dit jaar nog maximaal aan uw oudedagsreserve. In 2015 wordt het dotatiepercentage verlaagd tot 9,8% en het maximum tot € 8.640.

 

1.6 Ondernemerschap of loondienst voor medisch specialisten in 2015

Bent u een vrijgevestigde medisch specialist? In dat geval verliest u per 1 januari 2015 uw zelfstandig declaratierecht. Hierdoor eindigt voor u het fiscaal ondernemerschap. Ziekenhuizen en specialisten houden echter een keuze voor vrij beroep of loondienst. Kiest u voor het vrije beroep, dan kunt u gebruikmaken van enkele samenwerkingsmodellen, waarbij u zich kunt verenigen in een maatschap of een BV. Deze vennootschappen kunnen vervolgens een samenwerkingsovereenkomst met het ziekenhuis sluiten. Deze overeenkomsten zijn ontwikkeld in overleg met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Orde van Medisch Specialisten en het ministerie van Financiën. Kiest u voor de oprichting van een BV die daarna met het ziekenhuis een samenwerkingsverband aangaat, zorg er dan voor dat u de BV heeft opgericht vóór 31 december 2014 en uw praktijk daarin heeft ingebracht.

 

1.6.1 Loondienst met subsidie

Gaat u volgend jaar in loondienst werken bij een ziekenhuis? In dat geval verliest u de fiscale faciliteiten van het ondernemerschap, zoals de aftrek van beroepskosten, de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Daar staat tegenover dat u dan wel in aanmerking komt voor een subsidie van

€ 100.000. Deze subsidie wordt door het ministerie van VWS verstrekt aan elke medisch specialist die zijn onderneming staakt en in loondienst gaat werken bij het ziekenhuis. De subsidie komt bovenop een eventuele vergoeding van het ziekenhuis. De belangrijkste voorwaarde is dat u nog vijf jaar in loondienst blijft werken. De subsidie wordt overigens beschouwd als een afkoopsom voor goodwill die in box 1 zal worden belast als stakingswinst op het moment van uitbetaling.

 

1.7 Maak dit jaar nog gebruik van het lage box-2-tarief

Bent u directeur-grootaandeelhouder en van plan om uzelf een winstuitkering te doen of om uw aanmerkelijkbelangaandelen in uw BV te verkopen? Doe dat dan nog dit jaar. Tot en met € 250.000 geldt in 2014 in box 2 het lagere inkomstenbelastingtarief van 22% (in plaats van 25%). U bespaart zo eenvoudig maximaal € 7.500 (3% over € 250.000) belasting. En heeft u een fiscaal partner? Dan heeft ook uw partner recht op het lage box-2 tarief. Ook als de aandelen niet op haar/zijn naam staan. In totaal kunt u samen dus in 2014 € 500.000 dividend (of winst bij verkoop van de aandelen) ontvangen tegen een tarief van 22%. Dat levert dus een belastingbesparing in box 2 op van maximaal € 15.000.

 

1.8 Grensarbeiders opgelet: er verandert waarschijnlijk veel voor u

Volgend jaar treedt namelijk de nieuwe regeling in werking voor in het buitenland woonachtige belastingplichtigen met inkomsten uit Nederland. Door deze regeling kunt u niet meer kiezen voor binnenlandse belastingplicht in Nederland. U kwalificeert daarvoor alleen nog als u aan bepaalde voorwaarden voldoet. Zo moet ten minste 90% van uw inkomen aan Nederlandse loon- of inkomstenbelasting onderworpen zijn en moet u een inkomensverklaring uit het woonland hebben.

Om aan de 90%-eis te voldoen, worden de inkomsten uit de boxen 1, 2 en 3 bij elkaar opgeteld.

 

Let op

Heeft u vermogen in box 3? U voldoet dan al gauw niet aan deze eis. Dit heeft tot gevolg dat u de hypotheekrenteaftrek in Nederland verliest plus de heffingskortingen en andere persoonsgebonden aftrekposten. Dit gevolg treedt ook al snel op bij een tweede baan of winst in uw woonland.

 

1.8.1 Mogelijk verlies fiscaal partnerschap

Als buitenlands belastingplichtigen kunt u namelijk alleen elkaars fiscaal partner zijn in Nederland als u ieder een inkomen heeft dat voldoet aan de 90%-eis of als u samen een inkomen heeft dat daaraan voldoet. Werkt u in Nederland en uw partner uitsluitend in het buitenland, dan voldoet u al snel niet meer aan deze eis. Eindigt het fiscaal partnerschap, dan kunt u de inkomensbestanddelen en aftrekposten niet meer vrij verdelen tussen u en uw partner. Dat levert bijvoorbeeld in gemeenschap van goederen een verlies op van de helft van de aftrekposten.

1.8.2 Voorlopige teruggaaf IB 2015 alleen op verzoek

Omdat het voor de Belastingdienst nu nog niet duidelijk is wie volgend jaar kwalificeert als  buitenlands belastingplichtige in Nederland, worden aan buitenlands belastingplichtigen geen voorlopige teruggaven over 2015 toegekend. Als u wel aan de criteria hiervoor voldoet, dan moet u een afzonderlijk verzoek om een voorlopige teruggaaf 2015 (laten) doen. Dat moet u ook doen als u tot nu toe steeds (geautomatiseerd) een voorlopige teruggaaf heeft gehad op basis van eerdere jaren.

 

1.9 Meld tijdig uw eigenwoninglening

Heeft u in 2013 een woning gekocht met een lening van uw ouders of van uw eigen BV? In dat geval kunt u de rente alleen in aftrek brengen op uw box-1-inkomen als u de gegevens over die lening tijdig meldt bij de Belastingdienst. Dat kan bij de aangifte IB 2013, maar moet uiterlijk zijn gedaan op 31 december 2014. Wordt uw aangifte IB 2013 dus pas na 31 december 2014 ingediend, dan moet u de melding dus al uiterlijk voor het einde van dit jaar hebben gedaan. Bij een niet-tijdige melding vervalt de renteaftrek over 2013.

 

Let op

Deze op 1 januari 2013 ingevoerde renseigneringsplicht voor leningen van niet-administratieplichtigen geldt alleen voor leningen die op of na 1 januari 2013 zijn aangegaan en waarop u verplicht annuïtair moet aflossen. U hoeft dus geen gegevens te melden van een op 31 december 2012 bestaande lening. Dat geldt ook als na 1 januari 2013 de rente van deze lening is of wordt gewijzigd.

 

1.9.1 Meld tijdig wijzigingen in uw eigenwoninglening

Heeft u in 2013 een eigenwoninglening bij uw familie gesloten of bij uw eigen BV en heeft u die lening in 2014 gewijzigd, zorg er dan voor dat u dit tijdig meldt bij de Belastingdienst. De wijziging moet vóór 1 februari 2015 zijn gemeld om renteaftrek te behouden. Als u dit niet tijdig doet, dan vervalt de renteaftrek over 2014

 

1.10 Anticipeer op verdere tariefsverlaging aftrek kosten eigen woning in 2015

Het maximale tarief waartegen u de kosten van de eigen woning kunt aftrekken is dit jaar met 0,5% omlaag gegaan en bedraagt nu 51,5%. Dit gebeurt jaarlijks totdat het tarief is teruggebracht tot het tarief van de derde belastingschijf (nu: 42%). De aftrek in de hoogste schijf bedraagt in 2015 dus 51%. De opbrengsten worden teruggesluisd naar de burgers via verlenging van derde schijf tot en met 2017 en door vanaf 2018 het tarief van de tweede en derde belastingschijf te verlagen van 42% naar 38%.

 

1.11 Rente restschuld langer aftrekbaar

Heeft u uw woning eindelijk verkocht, maar heeft de verkoop minder opgebracht dan uw hypotheekschuld? U heeft dan een restschuld in box 3, waarvan de rente zonder nadere maatregelen niet aftrekbaar zou zijn. Tijdelijk wordt echter toegestaan dat u die rente toch mag aftrekken. De termijn die daarvoor geldt wordt vanaf 1 januari 2015 verlengd van 10 tot 15 jaar. De rente van uw restschuld is alleen aftrekbaar als de restschuld is ontstaan bij verkoop van uw woning na 28 oktober 2012. Daarbij is de datum van levering bepalend.

 

1.12 Permanente termijnverlenging voor dubbele hypotheekrenteaftrek

De termijn voor dubbele hypotheekrenteaftrek bij verkoop van de voormalige eigen woning of bij aankoop van een nog leegstaande toekomstige eigen woning of woning in aanbouw, is tijdelijk verlengd. Na het lopende jaar heeft u daardoor nog 3 in plaats van 2 jaar renteaftrek voor beide woningen. Deze tijdelijke maatregel wordt in 2015 omgezet in een permanente regeling.

 

1.13 Permanente termijnverlenging voor herleving dubbele renteaftrek bij verhuur

Als u uw nog niet verkochte woning inmiddels tijdelijk verhuurt, is een andere stimuleringsmaatregel voor de woningmarkt voor u van belang. Na de periode van tijdelijke verhuur, herleeft het recht op de dubbele renteaftrek voor de resterende termijn, waarin de renteaftrek nog is toegestaan. Die termijn is in 2010 verlengd tot 3 jaar. Ook deze tijdelijke maatregel wordt in 2015 omgezet in een permanente regeling. 

 

1.13.1 Verhuur nog even uitstellen of juist niet

Bent u nog niet tot tijdelijke verhuur van uw niet verkochte woning overgegaan, maar u wel overweegt om dit te gaan doen, kan het verstandig zijn om dit over de jaarwisseling heen te tillen. De woning en de hypotheek gaan namelijk tijdens de verhuurperiode tot uw box 3-vermogen behoren. De peildatum voor de box 3-heffing is 1 januari van het kalenderjaar. Heeft u nog overwaarde op uw niet verkochte woning en stelt u de aanvang van de verhuur uit tot na de jaarwisseling, dan bespaart u dus box-3-belasting. Is uw hypotheekschuld hoger dan de waarde van uw woning, dan staat uw woning ‘onder water’. In dat geval kan het wel aantrekkelijk zijn om de verhuur nog dit jaar te starten.

 

1.14 Betaal uw aftrekbare lijfrentepremie in 2014

Heeft u een pensioentekort, dan kunt u hiervoor een aanvullend inkomen regelen. Bijvoorbeeld door bij een verzekeraar een lijfrentepolis te sluiten of bij een bank een lijfrentebankspaarproduct. De premie die u betaalt, is aftrekbaar van uw inkomen. Zorg er dan wel voor dat u de lijfrentepremie nog dit jaar betaalt. Terugwentelen van de later betaalde lijfrentepremie is niet meer mogelijk. In de aangifte inkomstenbelasting 2014 die u volgend jaar indient, kunt u dus alleen de in 2014 betaalde lijfrentepremie in aftrek brengen.

 

1.15 Geen aftrek levensonderhoud meer voor kinderen tot 21 jaar

Bent u gescheiden en heeft u kinderen jonger dan 21 jaar voor wie u geen recht heeft op kinderbijslag en heeft uw kind zelf geen recht op studiefinanciering? In dat geval kunt u in aanmerking komen voor een forfaitaire aftrek voor de kosten van levensonderhoud van het kind. Deze aftrek komt per 1 januari 2015 te vervallen. Bent u de ouder die de kinderalimentatie betaalt, dan neemt uw draagkracht volgend jaar dus af. Maak in dat geval nieuwe afspraken met uw ex-partner over de hoogte van de kinderalimentatie. U kunt daarbij zo nodig een mediator, het Juridisch Loket of een advocaat inschakelen. Komt u er niet uit met elkaar, dan kunt u de rechter verzoeken de alimentatie te verlagen.

 

1.16 Geen (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting meer

Bent u een alleenstaande ouder? U heeft dan recht op de alleenstaande–ouderkorting van € 947 per jaar. Is uw kind geboren na 31 december 1996, dan wordt de ouderkorting verhoogd met 4,3% van het arbeidsinkomen met een maximum verhoging van € 1.319 per jaar. De maximum alleenstaande-ouderkorting bedraagt in 2014 dus € 2.266 op jaarbasis. Ook deze korting vervalt per 1 januari 2015. Ook dit kan aanleiding zijn om de kinderalimentatie te herzien.

 

1.17 Ook geen ouderschapsverlofkorting meer

Neemt u ouderschapsverlof op, dan krijgt u van de overheid een tegemoetkoming voor het inkomensverlies dat u lijdt als gevolg van de opname van dat verlof. Die tegemoetkoming heeft de vorm van een heffingskorting in de inkomstenbelasting. Ook deze ouderschapsverlofkorting wordt op

1 januari 2015 afgeschaft.

 

1.18 Stap over op groen beleggen

Sinds 1 januari 2013 bestaat er alleen voor groene beleggingen nog een heffingskorting in box 1. Deze korting bedraagt 0,7% van de waarde van deze beleggingen die is vrijgesteld in box 3. De vrijstelling in box 3 bedraagt maximaal € 56.420 per belastingplichtige (fiscale partners: € 112.840).

Nu uw spaarsaldo niet veel rente oplevert, is het fiscaal nog voordeliger om groen te gaan beleggen.

 

1.19 Anticipeer op één peildatum in box 3

Voor de heffing in box 3 geldt slechts één peildatum: 1 januari van het kalenderjaar. De waarde van uw vermogen op 1 januari 2015 is dus bepalend voor de inkomstenbelasting die u dat jaar in box 3 verschuldigd bent. Het kan dus verstandig zijn om de geplande aankoop van dure goederen die niet tot box 3 worden gerekend (denk aan een auto, boot of kunstwerk), nog dit jaar te doen.

1.19.1 Stel levering van uw verkochte woning nog even uit

Heeft u uw eigen woning eind 2014 met een overwaarde verkocht en heeft u nog geen nieuwe eigen woning gekocht? U doet er dan verstandig aan om de levering uit te stellen tot na 1 januari 2015. Zolang de levering nog niet heeft plaatsgevonden, blijft de woning tot box 1 behoren. De overwaarde hoeft u dan op de peildatum 1 januari 2015 niet op te nemen in de rendementsgrondslag van box 3. Staat uw huis ‘onder water’? Dan is levering in 2014 juist voordelig voor de box-3-heffing. Dit geldt ook als u nog dit jaar een woning wilt kopen met eigen vermogen.

 

1.19.2 Betaal uw belastingschulden

Belastingschulden kunt u niet aftrekken van uw vermogen in box 3. Als u deze schulden vóór 31 december 2014 betaalt, dan wordt uw vermogen in box 3 lager en bespaart u box 3-heffing. Een uitzondering wordt gemaakt voor de nog te betalen erfbelasting. Die schuld is wel aftrekbaar van uw box-3-vermogen.

 

2. Vennootschapsbelasting

 

2.1 Herfinancieren hypotheek bij uw BV

Heeft u in privé een eigenwoningschuld met een hoge rente en heeft uw BV overtollige liquiditeiten?

In dat geval kan het herfinancieren van de bankschuld bij uw eigen BV fiscaal voordelig zijn. Zorg wel dat uw eigenwoninglening op zakelijk afspraken is gebaseerd. Vraag uw adviseur om uit te zoeken of herfinanciering ook voor u voordelig is.

 

2.2 Zorg dat het liquidatieverlies in 2014 aftrekbaar is

Wordt een deelneming ontbonden, dan ontstaat mogelijk een liquidatieverlies. Een liquidatieverlies is onder voorwaarden aftrekbaar van de winst. Eén daarvan is dat de vereffening voltooid moet zijn. Wilt u het liquidatieverlies nog in 2014 in aftrek brengen, zorg dan dat de vereffening in 2014 is afgerond.

 

2.3 Zorg dat u geen vennootschapsbelasting hoeft bij te betalen

Laat een reële inschatting maken van de verschuldigde vennootschapsbelasting in 2015, zodat u niet een te lage voorlopig aanslag voor de vennootschapsbelasting krijgt opgelegd. Als u na afloop van het jaar vennootschapsbelasting blijkt te moeten bijbetalen, dan loopt u het risico daarover - bij de huidige rentestand - 8,15% belastingrente in rekening gebracht te krijgen.

 

2.4 Alsnog verruimd verlies verrekenen

Bent u ondernemer in de vennootschapsbelasting en had u verliezen in 2009, 2010 en/of 2011? U kon deze verliezen in dat geval tot eind 2012 tijdelijk en onder voorwaarden verrekenen met winsten uit de 3 voorafgaande jaren. Normaliter kon u slechts 1 jaar achterwaarts verlies verrekenen. Heeft u niet of te laat voor deze tijdelijke regeling gekozen, dan kan dit alsnog als na 2012 blijkt dat er in een jaar toch nog een belastbare winst is (bijvoorbeeld door een navordering) waarmee u het verlies uit 2009, 2010 of 2011 kunt verrekenen. Heeft u wel tijdig gekozen voor de verruimde verliesverrekening, maar daardoor geen Vpb-teruggaaf ontvangen, dan mag u toch nog 9 – in plaats van 6 – jaar voorwaarts verliezen verrekenen.

 

3. Loonheffingen

 

3.1 In 2015 meer arbeidskorting voor de hogere middeninkomens

De arbeidskorting wordt volgend jaar hoger voor de hogere middeninkomens. Dit jaar bedraagt de arbeidskorting € 2.097 voor inkomens tot € 40.721. Daarna wordt de korting afgebouwd met 4% van het inkomen tot een inkomen van € 83.971. Daarboven bedraagt de arbeidskorting maximaal € 397.

In 2015 is de arbeidskorting € 2.220 en bedraagt het minimum € 184. De afbouw begint dan pas bij een inkomen van € 49.900 en eindigt bij een inkomen van € 100.800.

3.2 Bent u klaar voor de werkkostenregeling?

Sinds de invoering van de werkkostenregeling (2011) kunt u ook kiezen voor toepassing van de ‘oude’ regeling van vergoedingen en verstrekkingen. Veel werkgevers (80%) hebben dat tot nu toe gedaan. Maar daaraan komt per 1 januari 2015 een einde. Dan wordt de werkkostenregeling verplicht voor alle werkgevers. Er zijn vrijstellingen bijgekomen waardoor de vrije ruimte is verlaagd van 1,5% naar 1,2% van de fiscale loonsom. U heeft dan dus minder ruimte voor zaken als de fiets en het personeelsfeest.

 

3.2.1 Werkplekcriterium wordt noodzakelijkheidscriterium

U kunt vanaf 2015 gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur onbelast verstrekken of vergoeden aan uw werknemers als zij deze zaken nodig hebben voor het uitvoeren van hun arbeid. Onder ‘dergelijke apparatuur’ vallen ook een organizer en navigatieapparatuur en ook een dongel of een 4G-kaartje. Verder mag u ook internetgebruik thuis onbelast vergoeden. Het privégebruik van uw werknemers is voor al deze zaken niet meer relevant.

U mag daar wel een eigen bijdrage uit het nettoloon voor vragen.

U bepaalt als werkgever of iets noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden. Het is aan de inspecteur om het tegendeel te bewijzen. Alleen als uw werknemer tevens bestuurder of commissaris is, dan moet hij/zij de noodzakelijkheid zelf aannemelijk maken.

 

3.2.2 Gebruikelijkheidstoets

Er geldt wel een ‘gebruikelijkheidtoets’. Dit houdt in dat u geen vergoedingen kunt betalen en verstrekkingen kunt doen als die meer dan 30% hoger zijn dan wat gebruikelijk is in vergelijkbare gevallen. De inspecteur moet overigens aannemelijk maken dat een vergoeding of een verstrekking ongebruikelijk is.

 

3.2.3 Vrijstelling voor voorzieningen op de werkplek

Er komt een gerichte vrijstelling voor enkele voorzieningen op de werkplek waarvoor nu een nihilwaardering geldt. Een nihilwaardering geldt nu alleen bij terbeschikkingstelling.

De werkplekgerelateerde voorzieningen waarvoor de gerichte vrijstelling zal gelden, zijn arbovoorzieningen en hulpmiddelen die mede op de werkplek worden gebruikt. Daaronder valt voor wat betreft de arbovoorzieningen de werkplek thuis, maar bijvoorbeeld ook fitness in de sportschool dat in uw arbeidsomstandighedenbeleid is opgenomen. Het gebruik van de hulpmiddelen moet bovendien voor ten minste 90% zakelijk zijn. Voor deze gericht vrijgestelde voorzieningen en hulpmiddelen maakt het niet meer uit of u de voorziening vergoedt, ter beschikking stelt of verstrekt. Voor de niet-genoemde voorzieningen blijft de nihilwaardering van kracht.

 

3.2.3.1 Werkkleding

Er geldt geen gerichte vrijstelling voor werkkleding. Daarop blijft de nihilwaardering van toepassing voor zover de kleding op de werkplek ter beschikking wordt gesteld. Een vergoeding voor werkkleding, zoals bijvoorbeeld in de bouw-cao is opgenomen, komt in 2015 ten laste van de vrije ruimte. U kunt er wel voor kiezen om in de plaats van het vergoeden van de werkkleding deze ter beschikking te stellen. Wordt de werkkleding mede op de werkplek gebruikt, dan blijft deze onbelast (nihilwaardering) en komt niet meer ten laste van uw vrije ruimte. Bepaalde beschermende of isolerende kleding kan wel als arbovoorziening onbelast worden vergoed.

 

3.2.4 Vrijstelling voor personeelskorting op eigen producten

De bestaande vrijstelling voor personeelskorting op producten en diensten uit het eigen bedrijf wordt in de werkkostenregeling vrijwel geheel overgenomen in de vorm van een gerichte vrijstelling. Dat is vooral goed nieuws voor de detailhandel. Net als onder de ‘oude’ regeling van vergoedingen en verstrekkingen mag het voordeel niet meer bedragen dan 20% van de waarde in het economisch verkeer van de producten en diensten en niet meer dan € 500 per werknemer per jaar.

 

3.2.5 Jaarlijks afrekenen

Nu moet u per aangiftetijdvak beoordelen of uw vrije ruimte wordt overschreden en u 80% eindheffing moet betalen. Vanaf 1 januari 2015 toetst u pas in januari van het volgende kalenderjaar of de vrije ruimte is overschreden en betaalt u dan pas de eventueel verschuldigde eindheffing. Dit is met name gunstig als u een startende werkgever bent. In het huidige systeem kunt u namelijk de ongebruikte ruimte van een vorig aangiftetijdvak niet benutten in een volgend aangiftetijdvak. In het nieuwe afrekensysteem doet zich dit verlies van vrije ruimte niet meer voor.

 

3.2.6 Berekening per concern

De vrije ruimte mag bovendien per concern worden berekend, mits de inhoudingsplichtige ten minste een belang van 95% heeft in de andere inhoudingsplichtige. Aan het gebruik van de concernregeling zijn wel administratieve verplichtingen verbonden. Ook als u een directeur-grootaandeelhouder (DGA) bent, mag u gebruikmaken van de concernregeling. Of u deze regeling wilt toepassen, bepaalt u in de aangifte over het eerste tijdvak in het volgende kalenderjaar.

 

3.3 Werkbonus vervalt

Sinds 1 januari 2013 is de werkbonus ingevoerd voor werknemers die aan het begin van het kalenderjaar 61 jaar of ouder zijn, maar niet ouder dan 64 jaar en een arbeidsinkomen hebben tussen 90% en 175% van het wettelijk minimumloon. De werkbonus was in 2013 een heffingskorting die de werknemer moet claimen in zijn aangifte inkomstenbelasting 2013. Dit jaar is de bonus ook opgenomen in de loonbelasting, zodat u als werkgever bij de inhouding van de loonheffing al met de werkbonus rekening kunt houden. De werkbons vervalt in 2015 voor nieuwe gevallen. Voor bestaande gevallen blijft de bonus nog bestaan tot 2018.

 

3.4 Nieuwe norm voor gebruikelijk loon DGA

Een aandeelhouder met een aanmerkelijk belang (5% of meer aandelenbezit) valt onder de zogenoemde gebruikelijkloonregeling. Er wordt verondersteld dat u als DGA in beginsel ten minste een loon geniet van € 44.000, ongeacht het loon dat u feitelijk heeft ontvangen. Het gebruikelijk loon kan ook hoger of lager zijn. In het Belastingplan 2015 is voorgesteld om het gebruikelijk loon ten minste te stellen op het hoogste van de volgende bedragen:

·        75% van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking;

·        het hoogste loon van de overige werknemers van uw bedrijf;

·        € 44.000.

 

3.4.1 Meest vergelijkbare dienstbetrekking

Het loon van de DGA wordt voortaan gesteld op 75% van het loon van de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’. In de huidige regeling is dat 70% van het loon van een ‘soortgelijke dienstbetrekking’. De Belastingdienst kan vaak geen ‘soortgelijke dienstbetrekking’ vinden, bijvoorbeeld omdat de verantwoordelijkheden anders liggen of de omvang van het bedrijf anders is. De discussie of een dienstbetrekking wel of niet soortgelijk is aan de functie van de DGA doet zich vanaf 2015 niet meer voor, omdat er altijd een ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ is.

Een inspecteur die aannemelijk wil maken dat 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking hoger is dan u heeft aangegeven, moet dat met objectieve criteria kunnen onderbouwen. U moet hierbij denken aan branchegegevens, grootte van het bedrijf uitgedrukt in omzet of aantal werknemers, het werkpakket en de verantwoordelijkheden.

 

3.4.2 Lagere marge

Als het zakelijk loon van de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ hoger is dan € 44.000, dan mag u uw loon voortaan dus 25% lager vaststellen dan dat zakelijk loon, mits dat loon niet lager wordt dan

€ 44.000. Deze doelmatigheidsmarge bedraagt nu nog 30%.

 

3.4.3 Overgangsregeling voor 2015

De Belastingdienst heeft veel afspraken lopen met inhoudingsplichtigen over de hoogte van het loon van de DGA. Een aantal van die afspraken wordt ingetrokken. Heeft u echter een afspraak waarbij uw gebruikelijk loon gelijk aan of lager dan het standaardbedrag (in 2014: € 44.000) is, dan blijft deze afspraak in stand tot het einde van de looptijd. Heeft u een andere afspraak, dan wordt deze ingetrokken. Dit hoeft echter niet te betekenen dat direct een nieuwe afspraak moet worden gemaakt. U mag namelijk de bestaande afspraak voortzetten, mits u het gebruikelijk loon verhoogt tot 75/70e van het loon in 2014. Dit verhoogde loon wordt door de Belastingdienst gevolgd tot het moment waarop de afspraak afloopt of de omstandigheden zich wijzigen of op initiatief van de Belastingdienst eindigt. In het laatste geval neemt de inspecteur contact met u op.

 

 

Let op

Heeft u geen lopende afspraak met de Belastingdienst over het gebruikelijk loon of heeft u een ingetrokken afspraak, maar wilt u geen gebruikmaken van de overgangsregeling, dan moet u zelf een nieuw gebruikelijk loon vaststellen. De Belastingdienst kan dit op de gebruikelijke manier corrigeren. 

 

3.5 VAR wordt BGL

Volgend jaar wordt de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) vervangen door de Beschikking geen loonheffingen (BGL). Opdrachtgevers en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) worden dan gezamenlijk verantwoordelijk voor de beoordeling of hun arbeidsrelatie moet leiden tot afdracht van loonbelasting en premies. Maar hoe werkt dit nu voor u als zzp’er in de praktijk? En wat zijn de gevolgen voor de opdrachtgever?

 

3.5.1 Aanvraag BGL

U als zzp’er vraagt de BGL aan. Bij de aanvraag beantwoordt u via een webmodule een aantal vragen. Op grond van uw antwoorden geeft de Belastingdienst u de BGL of stuurt u een afwijzing.

De antwoorden worden vervolgens verwerkt als stellingen op een bijlage bij de BGL. Uw opdrachtgever moet voordat hij de opdracht verstrekt controleren of de stellingen overeenkomen met de afspraken die hij met u heeft gemaakt. U hoeft niet voor iedere opdracht een nieuwe BGL aan te vragen: u kunt dezelfde beschikking gebruiken bij opdrachten waarbij werkzaamheden, voorwaarden en omstandigheden gelijk zijn.

 

3.5.2 Gevolgen opdrachtgever

U hoeft als opdrachtgever geen loonheffingen in te houden en te betalen als de stellingen overeenkomen met de gemaakte afspraken met de zzp’er. U bent dan ook gevrijwaard van naheffingen. Maar wat zijn de gevolgen als de stellingen niet blijken te kloppen? 

Voor u is het van belang dat de antwoorden van de zzp’er alleen worden verwerkt als stelling op de BGL als u de vragen ook had kunnen beantwoorden. Een vraag over het aantal opdrachtgevers of investeringen kunt u niet beantwoorden. Dat hoeft u dus ook niet te controleren. Blijkt één of meer van de stellingen niet te kloppen, dan moet u zelf beoordelen of er sprake is van een dienstbetrekking. Daarvoor zult u een adviseur moeten inschakelen. U kunt ook vragen om een andere BGL of de afspraken met de zzp’er aanpassen. Bijvoorbeeld dat de zzp’er wel met eigen gereedschap gaat werken. De zzp’er vraagt dan een nieuwe BGL aan op grond van deze nieuwe afspraken.

 

Let op

Constateert de Belastingdienst achteraf op grond van de werkelijke feiten en omstandigheden dat

er een dienstbetrekking was, dan kan het inkomen voor de inkomstenbelasting als loon worden aangemerkt. Dat kan zelfs als er eerder een BGL is afgegeven.

 

3.5.3 VAR 2014 ook geldig in 2015

De VAR wordt pas in de loop van 2015 vervangen door de BGL. U hoeft voor 2015 echter geen nieuwe VAR aan te vragen als u in 2014 een VAR heeft en uw omstandigheden zijn verder niet gewijzigd. De VAR 2014 geldt ook in de eerste maanden van 2015 totdat de nieuwe webmodule er is. 

 

3.6 Maak nog in 2014 gebruik van de afkoopregeling voor uw stamrecht

U kunt dit jaar uw stamrechtaanspraak zonder beperkingen in één keer uit uw stamrecht-BV opnemen, waarbij 80% van de uitkering in box 1 wordt belast. U hoeft dan ook geen 20% revisierente te betalen.

Deze mogelijkheid geldt ook voor ontslagvergoedingen die zijn gestort bij een verzekeraar of in een bancaire variant. Belangrijke voorwaarde is dat u de ontslagvergoeding uiterlijk heeft gestort op

15 november 2013. Later gestorte ontslagvergoedingen komen niet voor de 80%-regeling in aanmerking.

 

3.6.1 Wel of niet afkopen?

Of afkoop voor u (of uw nabestaande) aantrekkelijk is, hangt onder meer af van de toekomstige behoefte aan periodieke uitkeringen. Heeft u uw ontslagvergoeding ondergebracht in een stamrecht-BV, dan is de positie van de BV van belang. Uw BV moet immers over de afkoop loonbelasting inhouden en afdragen. De BV moet bij uitbetaling in één keer over voldoende liquide middelen kunnen beschikken. Ook het belastingtarief is van belang voor uw keuze. Bij afkoop betaalt u belasting over 80% van de waarde van het stamrecht, bij gespreide uitbetaling betaalt u belasting over 100% van de periodieke uitkeringen.

 

Let op

Bij afkoop van een stamrechtaanspraak in een eigen BV moet u de afkoop vastleggen in een overeenkomst met uw BV. Kortom u doet er verstandig aan om een deskundige in te schakelen bij uw afweging om wel of juist niet tot afkoop van uw stamrecht over te gaan.

 

3.6.2 Gedeeltelijke uitkering van uw stamrecht

U mag ook een deel van uw stamrechtaanspraak in 2014 vervroegd opnemen, mits u de ontslagvergoeding uiterlijk op 15 november 2013 heeft gestort. Dat gebeurt dan tegen de waarde in het economisch verkeer. Een gedeeltelijke opname is volledig belast in box 1. De 80%-regeling geldt dan dus niet. U hoeft echter ook bij een gedeeltelijke uitkering geen revisierente (20%) te betalen.

 

3.7 Doorsparen of uw levenslooptegoed met korting opnemen in 2015?

Heeft u in 2013 besloten om door te sparen in uw levensloopregeling tot uiterlijk 2021? In dat geval krijgt u in 2015 (net als in 2013) de kans om uw levenslooptegoed in één keer op te nemen met een korting van 20%. Ook doorsparen tot uiterlijk 2021 blijft mogelijk.

 

3.7.1 Opname hele tegoed

De korting is van toepassing op het levenslooptegoed dat u op 31 december 2013 had. Het meerdere is belast in box 1. De belastingheffing loopt via uw werkgever. Bij opname mag u ook de levensloopverlofkorting benutten. U hoeft het tegoed niet alleen te gebruiken voor verlof; het is vrij besteedbaar. U kunt na de eenmalige opname niet opnieuw beginnen met sparen via de levensloopregeling. Bij opname ineens kan het voorkomen dat u in een hoger marginaal tarief terechtkomt. Wellicht is het gespreid opnemen van het tegoed in die situatie voordeliger.

 

3.7.2 Andere gevolgen bij opname ineens

Opname ineens van het totale tegoed heeft naast gevolgen voor de belastingheffing in het jaar van opname ook effect op andere heffingen en toeslagen. Opname ineens verhoogt uw toetsingsinkomen voor uw recht op huur-, zorg- en/of  kinderopvangtoeslag. Hierdoor krijgt u minder toeslag. Een positief effect is dat ook de premiegrondslag voor de jaar- en reserveringsruimte door de opname wordt verhoogd. U kunt daardoor een extra storting doen in bijvoorbeeld een lijfrentebankspaarproduct.

 

3.7.3 Doorsparen tot 31 december 2021

U kunt ook blijven doorsparen tot uiterlijk 31 december 2021. Heeft u het levenslooptegoed dan nog niet besteed, dan valt het tegoed vrij en wordt belast in box 1. Tot dat moment mag u het levenslooptegoed ook gedeeltelijk opnemen zonder beperkingen. De opnames zijn dan ook belast in box 1. Zo kunt u het levenslooptegoed ook inzetten als aanvulling op uw inkomen bij een tijdelijke inkomensterugval, bijvoorbeeld door werkloosheid of arbeidsongeschiktheid.

 

3.8 Gewijzigde bijdragen Zorgverzekeringswet

De inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is sinds 1 januari 2013 uitsluitend een werkgeverslast. De werkgeversbijdrage wordt verlaagd van 7,5% in 2014 naar 6.95% in 2015.

Bepaalde uitkeringsgerechtigden en de directeur-grootaandeelhouder die niet verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen, betalen een hogere Zvw-bijdrage. Dit percentage wordt verhoogd van 5,4% in 2014 naar 5,85% in 2015. U berekent de Zvw-bijdrage over het loon maar maximaal over het maximumpremieloon van € 51.976 (in 2014: € 51.414).

 

4. Schenken en erven

 

4.1 Profiteer nog van de belastingvrije schenking voor de eigen woning

U kunt nog tot 1 januari 2015 een belastingvrije schenking doen van € 100.000. Deze tijdelijke regeling wordt niet verlengd. De begiftigde moet de schenking gebruiken voor de aankoop of de verbouwing van een eigen woning. Wordt de schenking gedaan voor de aankoop van een nieuwbouwwoning, dan mag de begunstigde de schenking ook gedeeltelijk besteden aan de aankooptermijnen die in 2015 vervallen. Voorwaarde daarbij is dat in 2014 minimaal de eerste termijn van het aankoopbedrag is betaald. Wordt de schenking gebruikt voor de verbouwing of het onderhoud van een eigen woning, dan kan de schenking tot 1 januari 2017 worden besteed. De woning die wordt verbouwd, moet wel in 2014 een eigen woning zijn van de begunstigde. De schenking mag ook worden gebruikt voor de aflossing van een eigenwoningschuld of een restschuld van een verkochte eigen woning. U mag de schenking ook doen aan een ander dan uw kind.

 

Let op

Heeft u een hypothecaire lening verstrekt aan uw kind en scheldt u deze lening kwijt voor € 100.000, dan is ook sprake van aflossing van een eigenwoningschuld en mag de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling worden toegepast.

 

4.1.1 Check de boetebepaling

Wilt u als begiftigde de schenking gebruiken voor de aflossing van een deel van uw hypotheekschuld? Check dan eerst de boetebepaling in de leenovereenkomst met uw bank. Daarin is vaak bepaald dat u niet meer dan een jaarlijkse aflossing van 10% (soms 20%) mag doen op straffe van een boeterente. Enkele banken berekenen geen boeterente als u van deze schenkingsvrijstelling gebruikmaakt. Maar er zijn ook banken die u alleen tegemoetkomen voor zover uw woning ‘onder water’ staat. Is dat niet het geval, dan krijgt u wel boeterente in rekening gebracht voor zover u meer aflost dan de jaarlijks toegestane aflossing.

 

4.1.2 Let op bij spaar- en bankspaarhypotheken

Heeft u een spaarhypotheek of een bankspaarhypotheek, dan heeft u een hypotheek met daaraan gekoppeld een spaartegoed. U spaart belastingvrij voor de aflossing van uw eigenwoningschuld. Onder voorwaarden is ook de uitkering belastingvrij. Een van die voorwaarden is dat u het spaartegoed daadwerkelijk gebruikt voor de aflossing van uw eigenwoningschuld. Als u met gebruikmaking van de tijdelijke verhoogde schenking de schuld (deels) heeft afgelost, zal het vrijkomende spaarsaldo mogelijk de resterende eigenwoningschuld overtreffen. In zoverre is het vrijkomende spaarsaldo dan niet vrijgesteld, maar progressief belast in box 1.

 

4.1.3 Beperking renteaftrek bij latere verhuizing

Een aflossing op uw hypotheek betekent dat uw renteaftrek voor een nieuwe hypotheek bij een latere verhuizing mogelijk wordt beperkt door de werking van de bijleenregeling. Uw eigenwoningreserve (verschil tussen netto verkoopprijs van uw verkochte woning en uw hypotheek) is groter door de aflossing op de eigenwoningschuld. U wordt geacht deze reserve te herinvesteren in uw nieuwe woning. In zoverre heeft u geen renteaftrek voor de nieuwe eigenwoningschuld.

 

4.2 Bespaar erfbelasting via jaarlijkse schenking aan uw kinderen

Bij uw overlijden wordt over uw vermogen erfbelasting geheven. Kinderen betalen 10% en/of 20%. Door tijdens uw leven gespreid te schenken, draagt u alvast vermogen over aan uw kinderen. Bij uw overlijden is er dan minder vermogen waarover uw kinderen erfbelasting verschuldigd zijn. Schenken levert dus in de toekomst een belastingbesparing op. U kunt fiscaal vriendelijk vermogen overhevelen naar uw kinderen door jaarlijks een bedrag van € 5.229 (in 2014) vrijgesteld te schenken. Uw kinderen hoeven dan geen aangiftebiljet voor de schenkbelasting in te dienen. Als u meer schenkt, moet over het meerdere schenkbelasting worden betaald. In dat geval moeten uw kinderen uiterlijk vóór 1 maart 2015 een aangiftebiljet voor de schenkbelasting hebben ingediend.

 

4.3 Eenmalig vrijgesteld schenken aan uw kinderen

Naast de jaarlijkse schenking kunt u uw kinderen (of hun partners) ook eenmalig een hoger bedrag vrijgesteld schenken. Dat geldt voor kinderen die ouder dan 18 en jonger dan 40 jaar zijn. Deze eenmalig vrijgestelde schenking bedraagt € 25.096.

 

4.3.1 Doe een extra verhoogde eenmalig vrijgestelde schenking

U kunt aan deze kinderen – in plaats van de eenmalig verhoogde schenking – onder voorwaarden ook een extra verhoogde eenmalig vrijgestelde schenking doen van € 52.281 (in 2014). Zij moeten deze schenking gebruiken voor de aankoop van een eigen woning, de aflossing van de eigenwoningschuld of een restschuld, de kosten voor een verbouwing of verbetering van de eigen woning, de afkoop van een recht van erfpacht, opstal of beklemming of voor een dure studie. Alleen in het geval van een dure studie is een notariële schenkingsakte nodig.

 

4.3.2 Splits de extra verhoogde eenmalig vrijgestelde schenking

Heeft uw kind vóór 1 januari 2010 al gebruik gemaakt van de verhoogde eenmalige vrijstelling, dan geldt als tijdelijke regeling (tot 1 januari 2027) dat u nog een extra eenmalige vrijgestelde schenking kunt doen van € 27.187 (bedrag in 2014). Die schenking moet dan wel worden benut voor een van de genoemde doelen voor de eigen woning of voor een dure studie. De extra verhoogde eenmalig vrijstelde schenking mag ook worden gesplitst in een deel dat voor de eigen woning of een dure studie  wordt gebruikt en een deel dat voor andere doeleinden wordt aangewend, mits het laatstgenoemde deel niet meer bedraagt dan € 25.096. U moet de delen wel in hetzelfde kalenderjaar schenken. De eenmalige vrijstelling claimt u in de schenkingsaangifte.

 

4.4 Stel fiscaal partnerschap voor schenk- en erfbelasting veilig

U kunt voor de schenk- en erfbelasting maar met één andere persoon fiscaal partner zijn. Heeft u geen notarieel samenlevingscontract en voert u nog geen 5 jaar een gezamenlijke huishouding met elkaar, dan kunt u ook fiscaal partner van elkaar zijn. U moet dan een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgplicht laten opmaken en ingeschreven staan op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). U wordt dan voor de erfbelasting fiscaal partner van elkaar, zodra het samenlevingscontract 6 maanden heeft bestaan én u ten minste 6 maanden gezamenlijk stond ingeschreven in de GBA. Voor de schenkbelasting is die termijn zelfs 2 jaar.

 

4.4.1 Benoem elkaar tot erfgenaam in een testament als u samenwoont

Heeft u nog geen testament, waarin u elkaar tot erfgenaam benoemt? U doet er in dat geval verstandig aan om dat alsnog te laten opmaken. Ook als u al vele jaren samenwoont. U heeft immers niets aan de ruime vrijstelling en gunstige tarieven als u niet van elkaar erft! In tegenstelling tot gehuwden (geregistreerden), bent u als samenwoners niet automatisch erfgenaam van elkaar. Dat bent u pas als u elkaar daartoe in een testament heeft benoemd.

 

4.5 Belastingvrij schenken aan uw kleinkinderen

U kunt jaarlijks belastingvrij aan uw kleinkinderen schenken. In 2014 kan dat tot een jaarlijks bedrag van € 2.092. Door de tijdelijke verhoogde schenking kunt u tot 1 januari 2015 ook een hogere vrijgestelde schenking doen aan uw kleinkind tot maximaal € 100.000. Uw kleinkind moet de schenking dan wel voor de eigen woning gebruiken of een eigenwoningschuld of restschuld ermee aflossen (zie hiervoor onder 4.1).

 

4.6 Kies de juiste WOZ-waarde voor de geërfde woning

Als u een woning erft, dan moet u de waarde van die woning in beginsel op de WOZ-waarde waarderen van het jaar van overlijden. De peildatum van die WOZ-waarde is 1 januari van het jaar vóór het overlijdensjaar. U mag ook kiezen voor de WOZ-waarde op de peildatum van het overlijdensjaar. Daar moet u in de aangifte voor de erfbelasting dan wel expliciet om verzoeken. Bij een overlijden in 2014 wordt de waarde van de geërfde woning zonder verzoek dus op de WOZ-waarde 2014 vastgesteld, met als waardepeildatum 1 januari 2013. Mét verzoek wordt de WOZ-waarde van 2015 gehanteerd, met de waardepeildatum van 1 januari 2014. Nu de huizenprijzen de afgelopen jaren voortdurend zijn gezakt, kan u dit veel erfbelasting schelen.

 

4.7 Serviceflats op marktwaarde waarderen

Erft u een serviceflat? De WOZ-waarde is dan vaak veel hoger dan de waarde waarvoor u de flat kunt verkopen. Als dit al lukt, want door de crisis zijn serviceflats nog steeds moeilijk verkoopbaar. Daarom mag u de serviceflat voor de erfbelasting op de marktwaarde waarderen. Deze waarde moet dan wel minimaal 30% lager zijn dan de WOZ-waarde. Laat daarom een taxatierapport opmaken om dit waardeverschil aan te tonen.

 

5. Omzetbelasting

 

5.1 Langer 6%-tarief bij renovatie woningen en tuinwerkzaamheden

Bent u bouwondernemer? In dat geval is er goed nieuws voor u. U kunt langer gebruikmaken van het 6%-tarief op de arbeidskosten bij de renovatie en het herstel van woningen. Deze tariefsverlaging voor woningen ouder dan twee jaar is namelijk verder verlengd tot 1 juli 2015. De verlenging van het lage btw-tarief geldt ook voor de aanleg en het onderhoud van de tuinen bij woningen ouder dan twee jaar, óók als deze niet worden uitgevoerd door een hovenier.

5.2 Uitbetaling btw-teruggaaf toch op ander rekeningnummer

Sinds 1 december 2013 betaalt de Belastingdienst belastingteruggaven en toeslagen alleen nog uit op een bankrekening die op naam staat van de rechthebbende. Dit leidt tot hoge administratiekosten bij het bedrijfsleven, met name bij uitbetaling aan een gelieerde vennootschap of bij rechtstreekse betaling aan een fiscaal vertegenwoordiger. Dat is ongewenst, vindt de staatssecretaris. Daarom vervalt per 1 januari 2015 de tenaamstellingsverplichting voor de btw-teruggaaf. Tot die tijd mag u onder voorwaarden de btw-teruggaaf al laten uitbetalen op een ander bankrekeningnummer dan dat van uzelf.

 

5.3 Benut de MOSS-regeling bij digitale dienstverlening in andere EU-landen

Verricht u digitale diensten aan particulieren in andere EU-landen? Vanaf 1 januari 2015 worden deze diensten belast in het land waar de afnemer woont. Nu is daarvoor nog bepalend de vestigingsplaats van de dienstverlener. Als gevolg van deze wijziging moet u zich vanaf 2015 registreren in elk EU-land waar uw klanten wonen. Ook moet u daar aangifte doen en btw betalen. Dit is echter niet nodig als u zich tijdig laat registreren via de Mini One Stop Shop-regeling (MOSS-regeling). Zorgt u dat u uiterlijk 31 december 2014 geregistreerd bent voor deze regeling, dan kunt u vanaf 1 januari 2015 via slechts één EU-land btw-aangifte doen en btw betalen voor alle elektronische diensten aan uw particuliere afnemers in EU-landen. Registratie vindt plaats bij de Belastingdienst in Nederland als u een hoofdvestiging heeft in Nederland of hier ten minste een vaste inrichting heeft.

 

Let op

Hiervoor is het digitale formulier ‘Verzoek registratie in Nederland voor btw betalen in andere EU-landen (EU-regeling)’ beschikbaar op de website van de Belastingdienst. Nadat u zich heeft aangemeld, krijgt u een bevestiging van uw registratie.

 

5.4 Herrekening en herziening van voorbelasting

Gebruikt u goederen en diensten voor zowel belaste prestaties als vrijgestelde prestaties? Er is dan sprake van gemengd gebruik. De voorbelasting die op deze goederen en diensten drukt, is niet volledig aftrekbaar. Aan het eind van het jaar moet u daarom een herrekening en/of een herziening van voorbelasting uitvoeren. Het resultaat geeft u aan in de aangifte over het laatste tijdvak van 2014.

 

5.5 Btw-correctie privégebruik auto van de zaak

Het privégebruik van de auto van de zaak moet u als werkgever of ondernemer als fictieve dienst belasten, als de werknemer of uzelf hiervoor geen vergoeding betaalt. Het woon-werkverkeer wordt overigens voor de btw tot het privégebruik gerekend. Betaalt u of uw werknemer wel een vergoeding voor het privégebruik, dan is deze vergoeding in beginsel tegen 21% btw belast. Als u of uw werknemer geen vergoeding betaalt voor het privégebruik, maar er is wel een sluitende rittenadministratie bijgehouden, dan bedraagt de btw 21% over de uitgaven voor de werkelijk gereden privékilometers. Betaalt u of uw werknemer geen vergoeding voor privégebruik en een sluitende rittenadministratie ontbreekt, dan wordt de btw forfaitair gesteld op 2,7% (in enkele gevallen 1,5%) van de catalogusprijs (incl. bpm en btw) van de auto. De btw berekent u naar rato van het aantal dagen dat de auto (mede) voor privédoeleinden ter beschikking heeft gestaan. U geeft deze btw aan in het laatste tijdvak van het kalenderjaar.

 

5.5.1 Ook btw-correctie bij eigen bijdrage

De btw-correctie vindt ook plaats wanneer u of uw werknemer wel een vergoeding voor het privégebruik betaalt. Betaalt u of uw werknemer een onzakelijk lage vergoeding, dan moet die vergoeding ten minste op de normale zakelijke waarde worden gesteld. Dat is het bedrag dat u als werkgever of ondernemer ‘in de markt’ zou moeten betalen om de auto in gebruik te geven aan een werknemer of aan uzelf. Die waarde is niet altijd even eenvoudig vast te stellen. Daarom mag u ook een evenredig deel van de aan het privégebruik toerekenbare totale kosten (waaronder de afschrijving) van de auto als grondslag voor de btw-correctie hanteren. Als u deze berekening niet kunt maken, omdat bijvoorbeeld het aantal privékilometers niet bekend is, dan mag u toch de forfaitaire btw-correctie van 2,7% of 1,5% over de catalogusprijs toepassen. De eigen bijdrage voor het privégebruik moet dan wel lager zijn dan de normale waarde.

 

5.6 BUA-correctie voor personeelsvoorzieningen

De aftrek van voorbelasting voor personeelsvoorzieningen wordt op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) uitgesloten, tenzij de kosten per werknemer onder het bedrag van € 227 per jaar zijn gebleven. U moet aan het einde van het jaar beoordelen of deze grens al dan niet wordt overschreden. Bij overschrijding van het bedrag is de btw op de kosten niet aftrekbaar. Tot de personeelsvoorzieningen behoren onder meer het personeelsfeest of bedrijfsuitje, kerstpakketten en dergelijke. Voor kantineverstrekkingen geldt een aparte regeling.

 

6. Kindregelingen

 

6.1 Meer kinderopvangtoeslag in 2015

In 2015 stijgen de maximale uurprijzen waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden gekregen. De maximale uurprijs voor dagopvang wordt € 6,84 (in 2014: € 6,70), voor buitenschoolse opvang € 6,38 (in 2014: € 6,25) en voor gastouderopvang € 5,48 (in 2014: € 5,37). Per kind kunt u maximaal 230 uur per maand kinderopvangtoeslag krijgen.

 

Let op

Sinds 1 januari 2014 is de aanvraagtermijn voor de kinderopvangtoeslag gewijzigd. U kunt  kinderopvangtoeslag aanvragen voor de kinderopvangkosten die zijn gemaakt vanaf 3 maanden vóór de datum van de aanvraag.

 

6.2 Geen prijsindexatie kinderbijslag

U krijgt kinderbijslag als u kinderen heeft tot de leeftijd van 18 jaar. De hoogte van de kinderbijslag is niet afhankelijk van uw (gezamenlijk) inkomen. De kinderbijslag wordt normaliter jaarlijks geïndexeerd. Dat gebeurt niet in 2015. De bedragen blijven dus gelijk aan die van 2014.

 

6.3 Herziening kindgebonden budget

Het kindgebonden budget is in tegenstelling tot de kinderbijslag wel inkomensafhankelijk. U komt voor het maximumbedrag in aanmerking als u een (gezamenlijk) inkomen heeft tot € 26.147. Daarboven neemt het budget af, naarmate uw inkomen stijgt. De inkomensgrens wordt per 1 januari 2015 verlaagd naar € 19.676. Het maximumbedrag aan kindgebonden budget wordt dus eerder afgebouwd.

Het maximale bedrag voor het eerste kind wordt volgend jaar wel verhoogd met € 15 per jaar. Het bedrag voor het tweede kind wordt verhoogd met € 255 per jaar. Zijn uw kinderen 16 of 17 jaar dan wordt het kindgebonden budget in 2015 verhoogd met € 412. Deze verhoging dient ter compensatie van het afschaffen van de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

 

Let op

Komt u in aanmerking voor het kindgebonden budget en bent u alleenstaand? In dat geval krijgt u vanaf volgend jaar extra budget van maximaal € 3.050 per jaar.

 

7. Pensioen en lijfrente

 

7.1 Opnieuw pensioenregelingen aanpassen

Ditmaal omdat op 1 januari 2015 de percentages voor pensioenopbouw verder worden verlaagd.

Het maximale opbouwpercentage voor middelloonregelingen gaat van 2,15 naar 1,875 en voor eindloonregelingen van 1,9 naar 1,657. Dit leidt in 40 jaar tijd tot een pensioen van 75% van het gemiddelde loon of 67% van het eindloon. Bij een ouderdomspensioen dat op een beschikbare premieregeling is gebaseerd, bedraagt dit percentage na 40 jaar 75% van het pensioengevend loon op de pensioendatum. Laat tijdig beoordelen of uw pensioenregelingen in overeenstemming zijn met deze nieuwe regels. Realiseer u daarbij dat met name een aanpassingstraject voor een verzekerde pensioenregeling tijd vergt.

 

7.2 Aftopping pensioengevend loon op € 100.000: laat uw DGA-pensioen controleren

Vanaf 1 januari 2015 wordt de grondslag waarover pensioen kan worden opgebouwd, gemaximeerd op € 100.000. Bent u DGA en bouwt u pensioen op? In dat geval doet u er verstandig aan om in verband met deze wijziging uw pensioenregeling te laten controleren. Zo moet het maximum van

€ 100.000 zijn opgenomen in uw pensioenovereenkomst, ook al genoot u feitelijk een lager loon! Geniet u nu een loon van meer dan € 100.000, dan verdient het aanbeveling om de hoogte van de eventueel verzekerde risicokapitalen te laten beoordelen. Wellicht kunnen die omlaag.

 

7.2.1 Partnerpensioen vanaf 2015 ook omlaag

De aftopping van het pensioengevend loon heeft ook gevolgen voor de omvang van het partnerpensioen dat vanaf 1 januari 2015 wordt toegekend. Voor het al opgebouwde partnerpensioen heeft de aftopping geen gevolgen; dat blijft onaangetast. De maximering van het pensioengevend loon geldt niet voor het arbeidsongeschiktheidspensioen.

 

7.3 Bijsparen met nettolijfrente of nettopensioen

U kunt wel voor het loon boven € 100.000 vrijwillig bijsparen via een nettolijfrente of nettopensioen.

De premie-inleg is niet aftrekbaar en moet u dus betalen uit uw nettoloon. De inleg is gemaximeerd

op de premie die nodig is voor een aanspraak van 1,875% van het loon boven € 100.000. De uitkering uit de nettolijfrente (of het nettopensioen) is onbelast. De aanspraken op de nettolijfrente of het nettopensioen zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting in box 3.

 

7.4 Eerste ‘collectieve pensioenregeling’ voor zzp-ers

Bent u een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) en bouwt u nu geen pensioen op? Dan is er goed nieuws voor u. U kunt vanaf 2015 fiscaalvriendelijk sparen voor uw oudedag. Er komt voor het eerst een eigen pensioenregeling voor de zzp’er. U bepaalt zelf of u deelneemt en u bent ook niet gebonden aan een vaste inleg. Daarnaast mag u zelf kiezen hoe lang de uitkering loopt: 10, 15 of

20 jaar. Ook kunt u het gespaarde geld aanspreken tijdens langdurige arbeidsongeschiktheid.

 

7.5 Toch geen afbouw partnertoeslag in de AOW voor hogere inkomens

Met deze maatregel zou u te maken kunnen krijgen als u op 1 januari 2015 de partnertoeslag al ontvangt. De toeslag zou dan in vier jaarlijkse stappen worden afgebouwd. De voorgestelde afschaffing zou gaan gelden voor AOW-ers met een inkomen vanaf € 46.000 (exclusief AOW). Vanaf deze inkomensgrens zou de partnertoeslag geleidelijk worden gekort met 25% per jaar van 2015 tot en met 2018. Bij een inkomen hoger dan € 54.000 zou de partnertoeslag geheel vervallen.

 

Let op

In 1996 is al besloten om in 2015 de AOW-partnertoeslag volledig af te schaffen. Wie op of na

1 januari 1950 is geboren, ontvangt dus geen partnertoeslag. Deze maartregel gaat wel door.

 

7.6 Minder fiscaalvriendelijk lijfrente-sparen

Net als bij de pensioenopbouw geldt ook voor de premiegrondslag in de jaarruimteberekening dat maximaal een inkomen van € 100.000 in aanmerking mag worden genomen. Dit inkomen wordt bovendien eerst nog verminderd met een bedrag van € 11.829 (AOW-franchise in 2015). Hierdoor is de premiegrondslag nooit meer dan € 100.000 - € 11.829 = € 88.171. In 2014 bedraagt de maximumpremiegrondslag echter nog € 162.457. Profiteer daarom nog dit jaar optimaal van de aftrek lijfrentepremie in de jaarruimte of reserveringsruimte.

 

7.7 Afkoop van lijfrente voor langdurig arbeidsongeschikten

Bent u langdurig arbeidsongeschikt en heeft u lijfrentekapitaal? In dat geval mag u vanaf 1 januari 2015 uw lijfrente tot een bepaald maximum per jaar geheel of gedeeltelijk afkopen zonder dat u hierover 20% revisierente hoeft te betalen. Over de afkoopsom bent u dan alleen loonheffingen verschuldigd. Deze afkoopmogelijkheid geldt overigens ook voor de nettolijfrente (zie punt 7.3).

 

Let op

U kunt de afkoop gebruiken als aanvulling op uw inkomen in de periode van arbeidsongeschiktheid. Maar realiseer u wel dat u de lijfrente dan dus niet meer voor uw oudedag kunt gebruiken.

 

8. Sociale zekerheid

 

8.1 Premiekorting oudere uitkeringsgerechtigden

De leeftijd voor de premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden gaat vanaf 1 januari 2015 omhoog van 50 naar 56 jaar. Dit betekent voor u dat u voor het in dienst nemen van 50- tot en met 55-jarige uitkeringsgerechtigden geen premiekorting (maximaal 3 jaren, € 7.000 per jaar) meer kunt krijgen. Is aan u voor personen in deze leeftijdsgroep tot 1 januari 2015 al premiekorting verleend?

In dat geval blijft de bestaande premiekorting voor de resterende looptijd intact. Dus zorg dat u nog

dit jaar van de premiekorting profiteert.

 

Let op

De premiekorting past u zelf toe bij de loonaangifte. U moet wel zorgen dat u in het bezit bent van een doelgroepverklaring van de werknemer. Hierin staat dat de werknemer een uitkering had, voordat hij bij u in dienst kwam. Deze verklaring vraagt de werknemer aan bij het UWV.

 

8.2 Uitbreiding maatregelen oudere werklozen

De subsidieregeling voor werkloze 55-plussers is uitgebreid naar werkloze 50-plussers. De subsidieregeling kan worden gebruikt voor een korte om- of bijscholing (maximaal 1 jaar). De werkloze kan de subsidie zelf of via een werkgever aanvragen bij het UWV. De aanvraag kan nog worden ingediend tot uiterlijk 2 weken na aanvang van de scholing. De subsidie vergoedt maximaal € 1.000 van de scholingskosten. De scholing moet wel opleiden tot een beroep dat ook echt perspectief biedt op een baan of op een zelfstandig beroep of ondernemerschap. Het UWV beoordeelt bij de aanvraag of daarvan sprake is. De subsidieregeling loopt tot 30 september 2016.

 

8.2.1 Ook subsidie voor bemiddelaars

Ook bemiddelaars krijgen een vergoeding als zij oudere werklozen aan een (duurzame) baan helpen. Zij kunnen deze vergoeding aanvragen binnen 45 dagen na 3, 6 en 12 maanden vanaf het moment waarop zij een werkloze oudere hebben geplaatst. Het uitzendbureau krijgt een plaatsingsbonus van

€ 300 bij een plaatsing voor minimaal 3 maanden. Bij een plaatsing voor minimaal zes maanden komt daar € 700 bij. Bij een plaatsing van minimaal 1 jaar bedraagt de bonus in totaal € 1.500. Voorwaarde is dat de werkloze aan de slag gaat voor minimaal de helft van het aantal uren waarvoor hij een ww-uitkering krijgt. Daarbij geldt een minimumaantal uren van gemiddeld 12 uur per week.

 

8.3 Ook premiekorting bij indienstneming jongere uitkeringsgerechtigde

Neemt u tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2016 een jonge uitkeringsgerechtigde aan? Dan kunt u onder voorwaarden maximaal 2 jaar een premiekorting krijgen als deze jongere tussen de 18 en 27 jaar is én een ww- of bijstandsuitkering heeft. De premiekorting bedraagt maximaal € 3.500 per jaar. Heeft u al kwalificerende jongeren aangenomen op of na 1 januari 2014 maar vóór 1 juli 2014, dan kunt u de premiekorting claimen sinds 1 juli jl. De 2-jaarstermijn begint dan te lopen. Voor jongeren

die u aanneemt vanaf 1 juli 2014 tot 1 januari 2016, gaat deze termijn lopen bij de start van de dienstbetrekking. De korting kan dus niet langer worden toegepast dan tot en met het aangiftetijdvak dat eindigt op 31 december 2017. In 2014 bedraagt de premiekorting € 1.750, de helft van het jaarbedrag, omdat de korting pas sinds 1 juli jl. wordt uitbetaald.

 

Let op

Er zijn ook andere voorwaarden waaraan u moet voldoen om de premiekorting te krijgen. Zo moet u de jongere minimaal een halfjaarcontract geven voor minimaal 32 uur per week. Daarnaast moet u een doelgroepverklaring van het UWV of de gemeente bij uw loonadministratie bewaren.

 

8.4 Invoering brug-ww

Een nieuwe maatregel is de brug-ww. Deze maatregel moet in 2015 inwerkingtreden. Werknemers die met ontslag worden bedreigd of werkloos zijn, worden via omscholing aan (ander) werk geholpen. De overheid is dit via sectorplannen overeengekomen met de werknemers- en werkgeversorganisaties. De plannen worden deels door de overheid gefinancierd. Neemt u als werkgever een dergelijke werknemer in dienst, dan betaalt u loon over de uren die de werknemer werkt. De werknemer krijgt een ww-uitkering over de uren waarin hij omscholing volgt.

 

8.5 Vraag werktijdverkorting aan

Wordt uw bedrijf getroffen door de EU-sancties tegen Rusland of door de Russische boycot? In dat geval kunt u gebruikmaken van de werktijdverkortingsregeling als u daardoor geconfronteerd wordt met een werkvermindering van meer dan 20% per week. U kunt dan voor de werknemers voor wie u een loondoorbetalingsverplichting heeft, de aanvraag voor werktijdverkorting indienen bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en vervolgens een ww-uitkering aanvragen bij het UWV. U krijgt de ww-uitkering voor de niet-gewerkte uren en uw werknemers blijven gewoon in dienst.

 

Let op

De duur van de werktijdverkorting is beperkt tot minimaal 2 en maximaal 24 weken. Deze kan mogelijk 1 keer worden verlengd voor afloop van de eerste termijn. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft formulieren ter beschikking gesteld waarmee u een aanvraag kunt indienen.

 

9. Arbeidsrecht

 

9.1 Neem aanzegtermijn op in tijdelijke arbeidscontract

Heeft u werknemers in dienst met een tijdelijk arbeidscontract? In dat geval krijgt u te maken met het nieuwe begrip ‘aanzegtermijn’ uit de Wet werk en zekerheid. U moet dan uiterlijk een maand voor afloop van het contract aan de werknemer schriftelijk(!) mededelen of het contract wordt voortgezet en zo ja, tegen welke voorwaarden wordt verlengd. Wanneer u dit niet doet, eindigt het contract wel, maar moet u aan uw werknemer een boete betalen van één maandloon. Als u te laat aanzegt, dan betaalt u een vergoeding naar rato. De regeling is van toepassing op alle contracten die aflopen na 1 februari 2015.

 

9.2 Geen proeftijd meer bij contract van 6 maanden of korter

Arbeidscontracten met een duur van 6 maanden of korter mogen met ingang van 1 januari 2015 geen proeftijd meer bevatten. De regel is opgenomen om kortdurende overeenkomsten te ontmoedigen en moet dus een stukje onzekerheid voor flexwerkers wegnemen. U hoeft zich echter als werkgever niet in grote bochten te wringen om deze regel te ontwijken. U kunt bijvoorbeeld een iets langer contract afsluiten dan 6 maanden of de uitzendconstructie toepassen.

 

9.3 Geen concurrentiebeding meer in tijdelijke contracten

Een andere wijziging die op 1 januari 2015 in werking treedt, is het verbod om een concurrentiebeding op te nemen in een tijdelijk contract. Hierop wordt slechts één uitzondering toegestaan. Alleen als u in de overeenkomst (uitvoerig) formuleert dat sprake is van een zwaarwichtig bedrijfsbelang en dit ook achteraf komt vast te staan, dan is dit beding nog toegestaan.

 

9.4 Maak nog maximaal gebruik van de oude regels voor tijdelijke contracten

U mag nu nog gedurende 3 jaar maximaal 3 arbeidscontracten aanbieden aan een werknemer. Dit is de ketenregeling. De regeling wijzigt op 1 juli 2015. De maximumperiode waarin u een werknemer een tijdelijk contract mag aanbieden, wordt dan verkort van 3 naar 2 jaar. Het aantal contracten is nog steeds gemaximeerd op 3. Het ‘nieuwe jaarcontract’ wordt daarom ook wel aangeduid als het ‘8-maandencontract’. Hierdoor bereikt u immers bij 3 arbeidscontracten de maximaal toegestane periode van 24 maanden, waardoor het laatste contract nog van rechtswege eindigt.

 

9.5 Ontslagvergoeding wordt transitievergoeding

Een andere ingrijpende wijziging per 1 juli 2015 betreft de ontslagvergoeding. Vanaf 1 juli 2015 wordt de ontslagvergoeding een transitievergoeding die u verschuldigd bent bij ontslag van werknemers met een vast dienstverband, maar ook aan werknemers met een tijdelijk dienstverband, mits het arbeidscontract ten minste 24 maanden heeft geduurd. De ontslagroute doet er dan niet meer toe. Wordt het arbeidscontract echter ontbonden vanwege ernstige verwijtbaarheid van de werknemer,

dan bent u deze vergoeding niet verschuldigd.

 

9.5.1 Hoe wordt de transitievergoeding berekend?

De transitievergoeding wordt als volgt berekend. Over de eerste 10 jaar betaalt u 1/6 bruto maandsalaris per 6 maanden. Over de volgende 10 jaar is dit 1/4 bruto maandsalaris per 6 maanden. Er geldt een maximum van € 75.000 of (indien het jaarsalaris hoger is) een jaarsalaris. Hierop mogen zogenoemde ‘transitie- en inzetbaarheidskosten’ onder bepaalde voorwaarden in mindering worden gebracht. Transitiekosten zijn kosten die samenhangen met het einde van het dienstverband.  Inzetbaarheidskosten zijn kosten die u tijdens het dienstverband heeft gemaakt voor een bredere inzetbaarheid van de werknemer in een toekomstige functie. Hieronder vallen dus niet de kosten die samenhangen met het scholen van de werknemer in de door hem uitgeoefende functie. Daarnaast gelden er nog enkele specifieke overgangsregelingen.

 

9.5.2 Voorkom de transitievergoeding

Bij een tijdelijk contract met een duur van 24 maanden dat na 1 juli 2015 eindigt, moet u een transitievergoeding betalen van 2/3 maandsalaris (1/3 maandsalaris per dienstjaar). U kunt dit voorkomen door een arbeidscontract te sluiten dat vóór 1 juli 2015 afloopt. U betaalt dan geen transitievergoeding als het contract niet wordt voortgezet. Hiervoor is al opgemerkt dat het nieuwe jaarcontract het ‘8-maandencontract’ wordt. Om een transitievergoeding te vermijden, is het dus verstandig om voor de totale duur uit te gaan van 23 maanden, bijvoorbeeld een eerste contract van

7 maanden gevolgd door twee keer een 8-maandencontract.

 

9.6 Pak nu al arbeidsomstandigheden en scholing van uw werknemers aan

Wist u dat u als werkgever vanaf 1 juli 2015 te maken krijgt met forse gevolgen bij onvoldoende zorg voor de arbeidsomstandigheden en scholing van uw werknemers? Hoewel dit nog ver weg lijkt, doet u er verstandig aan hier nu al werk van te maken. Bij ontslagverzoeken vanaf 1 juli 2015 toetst het UWV of de rechter namelijk of u aan deze wettelijke inspanningen heeft voldaan over een periode daarvoor. Onvoldoende zorg voor de arbeidsomstandigheden en/of scholing van uw werknemers kan leiden tot het niet honoreren van een voorgenomen ontslag.

 

9.7 Let op nieuw opzegverbod voor uw ‘arbowerknemers’

Schakelt u bij het opstellen en uitvoeren van de risico-inventarisatie en -evaluatie of bij het verzuimbeleid eigen werknemers in? Nemen zij bijvoorbeeld ziekmeldingen aan, melden deze door aan de arbodienst en onderhouden zij contact met zieke collega’s? Veel mkb-werkgevers besparen zo op de kosten voor het arbobeleid. Dat is immers een stuk goedkoper dan de inhuur van externe deskundigen. Maar pas op: vanaf 1 juli 2015 wordt een nieuw opzegverbod van kracht voor deze werknemers.