Belastingplannen 2013


 De Belastingplannen 2013 zijn door de Eerste en de Tweede Kamer aangenomen. Daarnaast treedt er op
1 januari 2013 ook andere wetgeving in werking, denk bijvoorbeeld aan het nieuwe uniform loonbegrip
en de nieuwe factureringsregels in de BTW.

In deze brief geven we een overzicht van de meest ingrijpende maatregelen die in beginsel op
1 januari 2013 in werking treden of waarvoor de jaarovergang van belang is.
 
In deze digitale decemberbrief is de stand van zaken in wet- en regelgeving tot 19 december 2012. Hoewel ten aanzien van de inhoud de uiterste zorg is nagestreefd, kan niet volledig worden ingestaan voor eventuele (druk)fouten en onvolledigheden. Deswege wordt geen aansprakelijkheid aanvaard.

Decemberbrief 2012
 1. Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
 

1.1 Forse verhoging van eerste tariefschijf in de inkomstenbelasting

De eerste tariefschijf in de inkomstenbelasting wordt fors verhoogd. Bent u jonger dan 65 jaar, dan wordt de eerste schijf verhoogd van 33,1% naar 37%. Bent u ouder dan 65 jaar, dan wordt de eerste schijf verhoogd van 15,2% naar 19,1%. De eerste tariefschijf wordt bovendien verlengd tot inkomens tot € 19.645. Tegenover de verlenging van de eerste tariefschijf staat dat uw inkomen in box 1 eerder in de hoogste tariefschijf wordt belast, namelijk vanaf € 55.991. Dat is dit jaar nog bij een belastbaar inkomen in box 1 van € 56.491.

 

1.2 Stel winst uit en profiteer van de verhoogde MKB-winstvrijstelling

Op 1 januari 2013 wordt de MKB-winstvrijstelling verhoogd van 12% naar 14%. Dit betekent dat14% van de winst in uw eenmanszaak, firma of maatschap na aftrek van de ondernemersaftrek is vrijgesteld van inkomstenbelasting. De vrijstelling geldt ook als u een verlies heeft. U heeft dan in dat jaar een lager (verrekenbaar) verlies uit uw onderneming. U kunt deze vrijstelling, in tegenstelling tot de ondernemersfaciliteiten, ook benutten als u niet voldoet aan het urencriterium. U kunt extra van deze verhoging profiteren door de winst naar volgend jaar uit te stellen, bijvoorbeeld door kosten naar voren te halen, voorzieningen te vormen voor bijvoorbeeld onderhoud of garanties of door uw omzet te vertragen. Een verlies kunt u om dezelfde reden beter dit jaar nemen.

 

Tip

Staakt u in 2012 uw onderneming en brengt u die per 1 januari 2013 in een BV in, dan mag u toch de MKB-winstvrijstelling in mindering brengen op uw stakingswinst over 2013. Onze hoogste belastingrechter, de Hoge Raad, heeft dat dit jaar beslist.

 

1.3 Boek oninbare debiteuren af

U heeft door de crisis mogelijk met meer onbetaalde vorderingen te maken. Als u gerede twijfel heeft of de debiteur uw factuur wel zal betalen, mag u de vordering ten laste van uw winst afboeken. U moet uw verwachting dat de debiteur niet zal betalen, wel kunnen onderbouwen. Om de onbetaalde vorderingen te kunnen afwaarderen, hoeft u niet te wachten tot de debiteur failliet is. De afboeking verlaagt uw winst, waardoor u minder belasting hoeft te betalen.

 

1.4 Nog dit jaar toevoegen aan de oudedagsreserve

In 2012 bedraagt de dotatie aan de oudedagsreserve 12% van de winst, met een maximum van € 9.542. In 2014 wordt het dotatiepercentage aan de oudedagsreserve verlaagd naar 10,9%. Vanaf 1 januari 2015 wordt dit percentage jaarlijks aangepast.

 

Tip

Als uw financiële situatie het toelaat, doteer dan dit jaar nog maximaal aan uw oudedagsreserve.

 

1.5 Stel kosten RDA nog even uit

Doet u aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O), dan kunt u naast de S&O-aftrek ook gebruikmaken van de Research & Development Aftrek (RDA). Dit is een extra aftrek voor exploitatie- en investeringskosten in research en development. De aftrek is bedoeld voor directe kosten van R&D, niet zijnde de loonkosten. In 2013 wordt het aftrekpercentage verhoogd van 40% naar 54% van de kosten. Het kan dus zinvol zijn om kosten voor research en development naar 2013 uit te stellen.

 

Let op

Vanaf 2014 worden de fiscale regelingen in het S&O en de RDA beperkt. Een extra reden om volgend jaar nog van deze aftrekmogelijkheden te profiteren!

 

1.6 Let op deadline ingebruikname voor tijdelijk willekeurig afschrijven

Ter bestrijding van de economische crisis mocht tijdelijk worden afgeschreven over bepaalde investeringen in 2009, 2010 en 2011. U mag op deze investeringen maximaal 50% per jaar afschrijven, óók als u het bedrijfsmiddel nog niet in gebruik had genomen.De ingebruikname moet wel hebben plaatsgevonden binnen 2 jaar na het jaar waarin de investering is gedaan. De deadline voor investeringen in 2009 is dus eind vorig jaar vervallen. Maar heeft u in 2010 van de regeling gebruikgemaakt, dan kunt u nog tot uiterlijk 31 december 2012 de bedrijfsmiddelen in gebruik nemen. Voor de investeringen in 2011 heeft u daarvoor nog de tijd tot 1 januari 2014. Door vervroegd af te schrijven betaalt u minder belasting en verbetert u uw liquiditeitspositie.

 

Let op

Bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk (voor 70% of meer) ter beschikking worden gesteld aan derden, zijn (op enkele uitzonderingen na) van deze regeling uitgesloten.

 

1.7 Plan uw investeringen

Wanneer u nog een herinvesteringsreserve heeft die dit jaar gebruikt moet worden, investeer dan nog in 2012. Dat is het geval als 2012 het derde jaar is na het jaar waarin u de herinvesteringsreserve vormde. Hiermee voorkomt u dat u de reserve aan de belastbare winst moet toevoegen.

 

1.7.1 Spreid uw investeringen voor meer kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

Voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) is het bovendien zinvol om te bekijken of u bepaalde investeringen nog in 2012 moet doen of dat het juist gunstiger is om door te schuiven naar 2013. Het spreiden van investeringen kan u meer KIA opleveren. Als u tussen € 2.300 en € 55.248 investeert, krijgt u hierover 28% kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Voor een investering tussen € 55.248 en € 102.311 ontvangt u een vast bedrag van € 15.470. Voor investeringen tussen € 102.311 en € 306.931 neemt dit vaste bedrag geleidelijk af. Boven een investeringsbedrag van € 306.931 krijgt u geen KIA meer. Investeert u meer dan dit bedrag, dan is het spreiden van de investeringen over 2 jaren dus altijd voordeliger.

 

1.8 Wijzigingen voor bijtelling (zeer) zuinige (bestel)auto’s van de zaak

Tot 1 juli 2012 werd voor de bijtelling privégebruik van zuinige (20%) en zeer zuinige (14%) (bestel)auto’s van de zaak in loon- en inkomstenbelasting aangesloten bij de CO2-uitstootgrenzen. De bijtelling geldt voor deze (bestel)auto’s, zolang de betreffende auto’s niet van eigenaar wisselen.

Sinds 1 juli 2012 worden de CO2-uitstootgrenzen voor de bijtelling privégebruik van deze (bestel)auto’s jaarlijks op 1 januari neerwaarts bijgesteld. De grens voor de 14%-bijtelling blijft gelijk aan de vrijstellingsgrens voor de Belastingen op Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM). De 20%-bijtelling geldt uiteindelijk alleen nog voor (bestel)auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 110gr/km. Heeft u na 1 juli 2012 een (zeer) zuinige (bestel)auto aangeschaft, dan geldt de verlaagde bijtelling (14 of 20%) voor de periode gelijk aan de gebruikelijke leasetermijn (60 maanden). Deze periode vangt aan op het moment waarop het kenteken van de (bestel)auto voor het eerst op naam is gesteld. Daarna wordt gekeken of de (bestel)auto op grond van de dan geldende CO2-uitstootgrenzen voor een verlaagde bijtelling in aanmerking komt. Dit geldt ook als de (bestel)auto niet van eigenaar wisselt.

Wordt het kenteken van de (bestel)auto in 2013 voor het eerst op te naam gesteld, dan gelden de volgende CO2-uitstootgrenzen voor het bijtellingspercentage:

 

(Bestel)auto

CO2-uitstoot per gr/km

Geen dieselauto

 

zeer zuinige auto: bijtelling 14%

meer dan 50 gr/km maar maximaal 95 gr/km

zuinige auto: bijtelling 20%

meer dan 95 gr/km maar maximaal 124 gr/km

overige auto’s: bijtelling 25%

meer dan 124 gr/km

Dieselauto

 

zeer zuinige auto: bijtelling 14%

meer dan 50 gr/km maar maximaal 88 gr/km

zuinige auto: bijtelling 20%

meer dan 88 gr/km maar maximaal 112 gr/km

overige auto’s: bijtelling 25%

meer dan 112 gr/km

 

1.8.1 Nu nog 0% en op termijn 7% bijtelling

Heeft u een (bestel)auto van de zaak met minder dan 50gr/km CO2-uitstoot waarvan het kenteken al vóór 1 januari 2012 voor het eerst op naam is gesteld? In dat geval blijft de bijtelling 0% tot 1 januari 2017. Is het kenteken in 2012 of 2013 voor het eerst op naam gesteld, dan is de bijtelling 0% gedurende 60 maanden. Voor (bestel)auto’s van de zaak met minder dan 50gr/km CO2-uitstoot waarvan het kenteken in 2014 en 2015 voor het eerst op naam wordt gesteld, bedraagt de bijtelling gedurende 60 maanden 7%. Na afloop van de genoemde periodes wordt de hoogte van de bijtelling afhankelijk van de dan geldende CO2-uitstootgrenzen.

 

1.9 Pas op voor de desinvesteringsbijtelling

Heeft u voor uw investeringen investeringaftrek genoten, voorkom dan een desinvesteringsbijtelling. Hiermee krijgt u te maken als u voor een bedrijfsmiddel investeringsaftrek heeft gehad, maar dit verkoopt binnen 5 jaar na het begin van het kalenderjaar waarin u de aftrek heeft gehad. Ook als u binnen die termijn een handeling verricht die met verkoop gelijk te stellen is – u brengt bijvoorbeeld een bedrijfsmiddel over naar uw privévermogen – krijgt u met de desinvesteringsbijtelling te maken.

 

Tip

Check daarom altijd eerst de investeringsdatum, voordat u tot desinvesteren overgaat. Wellicht moet u dat dan pas in 2013 doen.

 

1.10 Renteaftrekbeperking nieuwe eigenwoningschuld

Alleen als u een lening aangaat voor de aankoop, het onderhoud of de verbetering van een eigen woning, kwalificeert deze als eigenwoningschuld en is de rente aftrekbaar. Vanaf 2013 gelden daarvoor de volgende aanvullende voorwaarden:

  1. de lening moet in maximaal 360 maanden (30 jaar) volledig worden afgelost;

  2. de aflossingen vinden plaats volgens ten minste een annuïtair aflossingsschema;

  3. de aflossing moet contractueel zijn vastgelegd; en

  4. de aflossingen moeten daadwerkelijk plaatsvinden.

 

De aflossingseis geldt per leningdeel. Of u aan de aflossingseis heeft voldaan, wordt getoetst aan de in het jaar resterende hoogte van de schuld en niet aan de hand van het in het jaar af te lossen bedrag. Een lening met een lineair aflossingsschema voldoet ook aan deze eis. Met incidentele betalingsmoeilijkheden wordt onder voorwaarden rekening gehouden, zodat u niet direct uw renteaftrek verliest.

 

1.10.1 Overgangsregelingen eigenwoningschuld

Het nieuwe eigenwoningschuldbegrip geldt alleen voor leningen die op of na 1 januari 2013 worden aangegaan. Op bestaande leningen blijven de huidige regels van toepassing. Dat geldt ook aan het einde van een rentevastperiode en bij het oversluiten van een (gedeelte van een) bestaande lening (met of zonder verhuizing). Bovendien bestaan hierop nog vijf uitbreidingen:

  1. Als u in 2012 een woning heeft verkocht, daarna tijdelijk in een huurwoning woont en vervolgens in 2013 een andere eigen woning koopt waarvoor u een eigenwoningschuld aangaat, dan gelden toch de huidige regels ter grootte van de eigenwoningschuld van de oude woning.

  2. Er geldt een overgangsregeling als u vóór 31 december 2012 een onherroepelijke, schriftelijke verkoopovereenkomst of een koop/aannemingsovereenkomst heeft gesloten voor een woning waarvan de levering in 2013 plaatsvindt. Als u hiervoor een lening aangaat, dan kwalificeert die lening als een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld waarvan de rente aftrekbaar is.

  3. Als u op 31 december 2012 al een eigenwoningschuld heeft en u gaat vóór of op die datum onherroepelijke verplichtingen aan voor de aankoop van een duurdere woning, dan valt ook het meerdere ten opzichte van de bestaande eigenwoningschuld onder het overgangsrecht;

  4. Het overgangsrecht geldt ook voor op 31 december 2012 bestaande onherroepelijk en schriftelijk overeengekomen onderhouds- en verbeteringsverplichtingen voor een bestaande eigen woning, voor zover het onderhoud of de verbetering in 2013 is voltooid;

  5. Als u uw voormalige eigen woning verhuurt en vóór 1 januari 2021 weer in die woning – zonder dat een andere woning als eigen woning is aan te merken geweest – dan is het overgangsrecht ook van toepassing. De eigenwoningschuld die tijdens de verhuurperiode in box 3 viel, verhuist dan weer naar box 1 en valt dan onder de oude eigenwoningregeling van vóór 1 januari 2013.

 

Er geldt een beperking als u in 2012 twee eigen woningen heeft; bijvoorbeeld omdat u uw oude woning nog niet heeft verkocht. De bestaande regels blijven dan alleen gelden voor de eigenwoningschuld voor de uiteindelijk overblijvende eigen woning.

 

1.10.2 Informatieplicht bij lening van een niet-renseigneringsplichtige geldverstrekker

Krijgt u een lening van uw eigen BV of een andere geldverstrekker die geen renseigneringsplicht heeft, dan heeft u alleen renteaftrek als u de relevante gegevens over die lening en de geldverstrekker tijdig doorgeeft aan de Belastingdienst. Daarvoor is bij de Belastingdienst een speciaal digitaal formulier beschikbaar. Ook wijzigingen in de lening moet u tijdig doorgeven.

 

1.10.3 Tegemoetkoming voor starters op de woningmarkt

Koopt u volgend jaar voor het eerst een woning, dan zijn de nieuwe regels voor de eigen woning mogelijk toch niet op u van toepassing. Daarvoor moet u een starterslening sluiten van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn). Deze lening wordt (onder voorwaarden) toch behandeld als een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld. U hoeft dan niet te voldoen aan de annuïtaire aflossingseis die vanaf 1 januari 2013 geldt voor nieuwe eigenwoningschulden. De tegemoetkoming geldt in ieder geval voor 2013. In dat jaar wordt in overleg met het SVn gezocht naar een structurele oplossing.

 

1.11 Maak gebruik van de verlengde termijn voor dubbele hypotheekrenteaftrek

Om de vastzittende woningmarkt vlot te trekken, zijn in 2010 enkele tijdelijke stimuleringsmaatregelen getroffen. Een daarvan betreft de verlenging van de termijn met 1 jaar voor dubbele hypotheekrenteaftrek bij verkoop van de voormalige eigen woning of bij aankoop van een nog leegstaande toekomstige eigen woning of woning in aanbouw. U kunt daardoor na het lopende jaar nog 3 jaar in plaats van 2 jaar de hypotheekrente van beide woningen in aftrek brengen op uw inkomen in box 1. De verlenging vervalt op 1 januari 2014.

 

1.12 Maak nog gebruik van de herleving dubbele renteaftrek bij verhuur

Als u uw nog niet verkochte woning inmiddels tijdelijk verhuurt, is een andere stimuleringsmaatregel voor de woningmarkt voor u van belang. Sinds 1 januari 2010 herleeft na de periode van tijdelijk verhuur weer het recht op de dubbele renteaftrek voor de resterende termijn, waarin de renteaftrek nog is toegestaan. Die termijn is ook verlengd tot 3 jaar na het jaar waarin de verhuur startte. Ook deze verlenging vervalt op 1 januari 2014.

 

Let op

De regeling geldt ook als de verhuur al in 2009 is aangevangen. Eind 2012 verstrijkt in dat geval de 3-jaarstermijn. De waarde van de woning minus eventuele hypothecaire schuld verhuist dan naar box 3.

 

1.12.1 Verhuur nog even uitstellen

Als u nog niet tot tijdelijke verhuur van uw nog niet verkochte woning bent overgegaan maar wel overweegt om dit te gaan doen, is het verstandig dit over de jaarwisseling heen te tillen. De woning gaat namelijk tijdens de verhuurperiode tot uw box-3-vermogen behoren. De peildatum voor de belastingheffing in box 3 is 1 januari van het kalenderjaar. Stelt u de aanvang van de verhuur even uit tot een later tijdtip, dan bespaart u dus box-3-belasting. Bovendien verlengt u daarmee de termijn van herleving van de dubbele renteaftrek.

 

1.13 Renteaftrek voor uw restschuld

U kunt de rente op een restschuld 10 jaar in aftrek brengen op uw inkomen in box 1, met terugwerkende kracht tot 29 oktober 2012. U heeft een restschuld als de verkoop van uw eigen woning minder heeft opgebracht dan de hypothecaire schuld die u had. Deze renteaftrekregeling geldt alleen voor restschulden die zijn ontstaan in de periode 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. De restschuld hoeft niet te worden afgelost. Na de periode van 10 jaar renteaftrek verhuist de schuld naar box 3. De faciliteit eindigt uiterlijk op 1 januari 2028.

 

1.14 Afschaffing KEW, SEW en BEW

Als u op of na 1 januari 2013 een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) aangaat, dan geldt daarvoor niet meer de vrijstelling in box 1. Dat geldt ook voor de vrijstelling voor de spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW). De waarde van de kapitaalverzekering (of het saldo op spaarrekening of de waarde van het beleggingsrecht) behoort dan tot de rendementsgrondslag van box 3. Ook als in het contract staat dat u de KEW moet aanwenden voor de aflossing van uw eigenwoningschuld.

 

1.14.1 Overgangsrecht voor KEW, SEW en BEW

Als u al een KEW (SEW of BEW) heeft, dan blijven de huidige regels daarop van toepassing als u zich houdt aan de bestaande voorwaarden. Sluit u op of na 1 januari 2013 een KEW, BEW of SEW af voor de aflossing van een eigenwoningschuld waarvoor op 31 december 2012 al een onherroepelijke koop- of koop/aannemingsovereenkomst bestond, dan geldt daarvoor ook nog de vrijstelling in box 1. Dat is ook het geval als u een op 31 december 2012 bestaande KEW, SEW of BEW wil omzetten in eenzelfde, in box 1 vrijgesteld product, mits u het verzekerde bedrag, het saldo of de waarde van het beleggingsrecht niet verhoogt.

 

1.14.2 Omzetting aflossingsvrije hypotheek mag nog tot 1 april 2013

Heeft u een aflossingsvrije hypotheek en wilt u die omzetten in een hypotheek met een KEW, SEW of een BEW in box 1, dan heeft u daarvoor meer tijd gekregen. De termijn is verlengd van 31 december 2012 tot 1 april 2013.

 

1.14.3 Omzetting box-3-kapitaalpolis mag nog tot 1 april 2013

Toen in 2001 de Wet IB 2 werd gewijzigd, is vaak een hypothecair verbonden polis (zoals een spaarhypotheek) in box 3 gelaten, om daar de bezitsvrijstelling te benutten. Overstijgt de poliswaarde de vrijstelling, dan kan de polis alsnog worden overgebracht naar box 1. Verkeert u ook in deze situatie, dan moet u vóór 1 april 2013 in actie komen als u de vrijstelling in box 1 nog wilt benutten. Tot dat moment mag u een oude box-3-kapitaalverzekering nog laten omzetten in een KEW, BEW of SEW in box 1. De omzetting is eenvoudig te regelen door de verzekeraar te vragen de eigenwoningclausule op de polis aan te tekenen. Pas dan verhuist de polis naar box 1 en kunt de vrijstelling benutten. Zorg dus dat u dat vóór 1 april 2013 heeft gedaan.

 

1.15 Betaal uw aftrekbare lijfrentepremie al in 2012

Als u een pensioentekort heeft, dan kunt hiervoor een aanvullend inkomen regelen. Bijvoorbeeld door bij een verzekeraar een lijfrentepolis te sluiten of bij een bank een lijfrentebankspaarproduct. De premie die u betaalt, kunt u dan in aftrek brengen op uw inkomen. Sinds 1 januari 2011 is alleen de in het kalenderjaar zelf betaalde lijfrentepremie nog aftrekbaar. In de aangifte inkomstenbelasting 2012 die u volgend jaar indient, kunt u dus alleen de in 2012 betaalde lijfrentepremie in aftrek brengen.

 

Let op

De termijn van zes maanden voor het terugwentelen van de premie voor de lijfrente die u bedingt voor de oudedagsreserve en de stakingswinst is niet gewijzigd.

 

1.16 Geen aftrek meer voor provisies van tussenpersonen

U kunt provisie voor advies van tussenpersonen in het kader van een arbeidsongeschiktheidsverzekering of een lijfrente in 2013 niet meer in aftrek brengen op uw inkomen. Alleen de premie voor deze producten is dan onder voorwaarden nog aftrekbaar. Het schrappen van de aftrek hangt samen met het verbod op provisie dat in 2013 in werking treedt.

 

1.17 Beperking aftrek scholingsuitgaven

Vanaf 2013 zijn slechts de volgende betaalde kosten als scholingsuitgaven aftrekbaar:

  • les- en cursusgelden, collegegelden, examengeld of promotiekosten; en

  • door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leer- en beschermingsmiddelen.

 

Deze beperkte regeling geldt ook voor belastingplichtigen met studiefinanciering. De aparte regeling die voor hen nu nog geldt, vervalt in 2013. Ook komt er een aanvullende aftrek voor belastingplichtigen van wie de prestatiebeurs achteraf niet in een gift wordt omgezet, omdat zij niet op tijd een diploma hebben behaald.

Er geldt een overgangsregeling voor studenten die al in september 2012 het collegegeld voor het hele studiejaar 2012-2013 hebben betaald. Tot slot wordt de huidige standaardstudieperiode van 16 kalenderkwartalen na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar vervangen door één aaneengesloten periode van 5 jaar.

 

Tip

Is uw computer aan vervanging toe en gebruikt u deze voor uw studie, schaf dan nog dit jaar een nieuwe aan, met eventueel bijbehorende randapparatuur. Volgend jaar zijn deze kosten niet meer aftrekbaar.

 

1.17.1 Verlaging van de drempel

Lichtpunt is dat de aftrekdrempel wel van € 500 naar € 250 wordt verlaagd.

 

1.18 Beperking aftrek specifieke zorgkosten

U kunt volgend jaar minder zorgkosten in aftrek brengen. Dit geldt voor de specifieke zorgkosten die aftrekbaar zouden worden door versoberingen in het basispakket van uw zorgverzekeraar. Deze zorgkosten worden in 2013 van aftrek uitgesloten. Hieronder vallen diverse hulpmiddelen voor de mobiliteit, zoals een rollator. Daarnaast geldt er in 2013 een aftrekbeperking voor eigen bijdragen op grond van de Zorgverzekeringswet. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de eigen bijdrage voor hoortoestellen.

 

Tip

Is uw hoortoestel of rollator aan vervanging toe en/of bent u van plan deze hulpmiddelen aan te schaffen, doe dat nog in 2012.

 

1.19 Benut de overgangsregeling voor monumentenpanden

Bent u eigenaar van een monumentenpand, dan heeft u sinds dit jaar geen aftrek meer van de eigenaarslasten (zoals de opstalverzekering) en afschrijvingen. Ook zijn de onderhoudskosten voor monumentenpanden tot 80% beperkt. Dit geldt zowel voor monumentenpanden die als eigen woning in gebruik zijn als voor box-3-panden. Voor de jaren 2012 en 2013 geldt echter een overgangsregeling. Als u vóór 1 januari 2012 onherroepelijke verplichtingen bent aangegaan voor onderhoud aan uw monumentenpand en u betaalt die kosten in 2012 of 2013, dan kunt u deze kosten nog volledig in aftrek brengen.

 

 

1.20 Denk aan aftrek van verlies op ‘oud’ durfkapitaal

Sinds 1 januari 2011 komen verliezen op leningen aan startende ondernemers (direct durfkapitaal) niet meer voor aftrek in aanmerking. Dat geldt echter niet voor durfkapitaal dat u al vóór 2011 heeft verstrekt. Daarop zijn de oude regels van toepassing gebleven. Vergeet dus niet om een eventueel verlies op ‘oud’ durfkapitaal in uw aangifte 2012 in aftrek te brengen.

 

1.21 Werkbonus in plaats van doorwerkbonus

Op 1 januari 2013 vervangt de werkbonus de huidige doorwerkbonus. Oudere werknemers ontvangen nu een doorwerkbonus vanaf het jaar waarin zij 62 jaar worden. De nieuwe werkbonus is bedoeld voor werknemers die aan het begin van het kalenderjaar 60 jaar of ouder zijn, maar niet ouder dan 64 jaar en een arbeidsinkomen hebben tussen 90% en 175% van het wettelijk minimumloon. Werknemers die doorwerken tot 65,5 jaar, kunnen zo gemiddeld anderhalf jaar eerder met pensioen, zonder er financieel op achteruit te gaan. De werkbonus eindigt op 1 januari 2020.

 

1.22 Anticipeer op één peildatum in box 3

Voor de heffing in box 3 geldt slechts één peildatum, namelijk 1 januari van het kalenderjaar. De waarde van uw vermogen op 1 januari 2013 is dus bepalend voor de inkomstenbelasting die u dat jaar in box 3 bent verschuldigd. Het kan dus verstandig zijn om de geplande aankoop van dure goederen die niet tot box 3 worden gerekend (denk aan bijvoorbeeld een auto, boot of kunstwerk), nog dit jaar te doen.

 

1.22.1 Stel levering van uw verkochte woning nog even uit

Heeft u uw eigen woning eind 2012 toch nog met een overwaarde weten te verkopen en heeft u nog geen nieuwe eigen woning gekocht, dan doet er verstandig aan om de levering uit te stellen tot na 1 januari 2013. Zolang de levering nog niet heeft plaatsgevonden, blijft de woning tot box 1 behoren. De overwaarde hoeft u dan op de peildatum 1 januari 2013 niet op te nemen in de rendementsgrondslag van box 3.

Als u nog dit jaar een woning met eigen vermogen wilt kopen, geldt uiteraard het omgekeerde.

 

1.23 Stap over op groen beleggen

Er bestaat momenteel een heffingskorting voor groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen. Daarnaast is er eenzelfde korting voor beleggingen in direct durfkapitaal en in culturele beleggingen. De korting bedraagt in 2012 in alle gevallen 0,7% van het bedrag dat voor deze beleggingen is vrijgesteld in box 3. De heffingskorting blijft in 2013 alleen bestaan voor groene beleggingen. Dat geldt ook voor de bestaande vrijstelling van 1,2% over de waarde in box 3 (met een maximum van € 56.420 per belastingplichtige). De heffingskortingen voor sociaal-ethisch en cultureel beleggen en voor beleggen in durfkapitaal met de daaraan gekoppelde vrijstellingen in box 3 worden per 1 januari 2013 afgeschaft.

 

2 Vennootschapsbelasting

 

2.1 Alsnog kiezen voor tijdelijke verruimde verliesverrekening

U kunt toch nog gebruikmaken van de tijdelijk verruimde verliesverrekening die eind vorig jaar afliep. Ondernemers in de vennootschapsbelasting kunnen normaliter verliezen verrekenen met de winst uit het voorafgaande jaar en de 9 komende jaren. Verliezen uit 2009, 2010 en 2011 mocht u echter verrekenen met de winsten uit de 3 voorafgaande jaren. Daar stond wel tegenover dat de voorwaartse verliesverrekening werd ingekort van 9 naar 6 jaar. Tot 31 december 2012 kunt u van deze tijdelijke verruiming gebruikmaken, ook als de aanslagen vennootschapsbelasting over 2009 en 2010 al definitief vaststaan. Als u nog geen aangifte over 2011 heeft gedaan, kunt u in die aangifte voor dat jaar nog een beroep doen op de verruiming. Is de aangifte over 2011 al ingediend, dan kunt u nog tot zes weken na het opleggen van de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2011 een aanvulling op de aangifte doen, waarin u alsnog verzoekt om toepassing van de verruiming.

 

2.1.1 Terugkomen op tijdelijke verruiming verliesverrekening

Het kan ook zo zijn dat u al wel heeft gekozen voor de verruimde verliesverrekening, maar dat die keuze achteraf nadelig uitpakt. Uw BV heeft bijvoorbeeld in de voorgaande jaren (te) weinig winst behaald. U heeft dan weinig of geen verlies kunnen verrekenen en dus nauwelijks belastingvoordeel genoten, terwijl de voorwaartse verliesverrekening wel is beperkt tot 6 jaar. In dat geval kunt u nog terugkomen op uw keuze. Daarvoor moet u uiterlijk 31 december 2012 een verzoek indienen bij de Belastingdienst.

 

2.2 Stemrechten vereist voor vorming fiscale eenheid

Sinds 1 oktober 2012 is het mogelijk om winstrechtloze en stemrechtloze aandelen uit te reiken. Zonder nadere maatregelen zou een moedervennootschap die geen stemrecht heeft – maar wel ten minste 95% van het economisch en juridisch belang in een dochtervennootschap – een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting kunnen aangaan met deze dochtervennootschap. Dit is niet de bedoeling. Daarom is bepaald dat een fiscale eenheid alleen kan worden gevormd als de moedervennootschap ook ten minste recht heeft op 95% van de stemrechten in de dochtervennootschap.

 

2.3 Wellicht fiscale eenheid beëindigen

Als uw BV tot een fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting behoort, kan het vanwege de tariefstructuur voordelig zijn om deze te verbreken. Als alle BV’s zelfstandig worden belast, kan dat een belastingbesparing opleveren.

 

3. Loonheffingen

 

3.1 Kiest u wel of (nog) niet voor de werkkostenregeling?

Op 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. Sommige vergoedingen en verstrekkingen zijn sindsdien onbelast. Andere zijn alleen onbelast als deze binnen het algemeen forfait van 1,4% van de totale fiscale loonsom blijven. Volgend jaar wordt dit forfait verruimd tot 1,5%. Overschrijden de vergoedingen en verstrekkingen het forfait, dan moet u als werkgever over het meerdere een loonheffing betalen tegen een vast tarief van 80%. Tot 2014 kunt u echter jaarlijks nog kiezen voor toepassing van de oude regeling van vergoedingen en verstrekkingen. Om te kunnen bepalen welke regeling voor u het voordeligst is, moet u een aantal zaken afwegen. Aan de hand van een inventarisatie van de huidige arbeidsvoorwaarden moet u (laten) beoordelen óf en hoe deze arbeidsvoorwaarden in de werkkostenregeling passen. U wilt immers vermijden dat u 80% loonheffing (eindheffing) moet betalen. Bestaande afspraken met werknemers moeten mogelijk worden herzien. Wij ondersteunen u graag bij de afwegingen die u moet maken en bij de acties die u voor de overgang naar de werkkostenregeling moet ondernemen.

 

3.2 Vraag de Verklaring arbeidsrelatie tijdig aan

De Belastingdienst verstrekt onder voorwaarden automatisch een Verklaring arbeidsrelatie (VAR). Dit geldt voor alle soorten VAR. Voldoet u als opdrachtnemer echter niet aan de voorwaarden voor een automatische VAR, dan is de VAR slechts een jaar geldig. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als u nog geen 3 jaar achter elkaar eenzelfde VAR heeft aangevraagd en gekregen. Is uw VAR slechts één jaar geldig, dan moet u dus nog vóór 2013 een nieuwe VAR aanvragen.

 

3.2.1 Einde automatische VAR

Volgend jaar komt er een einde aan de automatische continuering van de VAR. U krijgt voor 2014 dus niet automatisch een VAR, ook niet als u aan alle voorwaarden voldoet. Dit hangt samen met een webmodule die op de site van de Kamer van Koophandel wordt geplaatst. Daarmee kunnen opdrachtgevers en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) voor 2014 zelf hun arbeidsrelatie toetsen. De Belastingdienst zal de module in 2014 gebruiken voor de VAR-toetsing. Later wordt de module bijvoorbeeld ook gebruikt voor de beoordeling of een tewerkstellingsvergunning is vereist.

 

3.3 Zorg dat u klaar bent voor de komst van één uniform loonbegrip

Vanaf 1 januari 2013 geldt er één uniform loonbegrip voor de loonheffing, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (dan in de vorm van een werkgeversheffing). Er is dan ook geen verschil meer tussen de grondslagen voor de berekeningen van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw en de werknemersverzekeringspremies en. De franchise voor de Awf-premie is afgeschaft en het maximumpremieloon (2013: € 50.853) voor de werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is gelijkgetrokken. De wijzigingen kunnen gevolgen hebben voor de door u verschuldigde loonheffingen. Anticipeer hierop door de wijzigingen tijdig in kaart te brengen en eventuele maatregelen te treffen.

 

3.4 Neem uw spaarloon nog belastingvrij op

De spaarloonregeling is afgeschaft. U kunt in 2012 uw gehele spaarsaldo nog zonder belastingheffing opnemen. Let wel, als u het saldo eind 2012 nog niet heeft besteed, dan valt het saldo op 1 januari 2013 wel in de heffing van box 3. Het is ook mogelijk dat u het spaarsaldo al dan niet gedeeltelijk laat staan. Als u zich dan houdt aan de voorwaarden van de spaarloonregeling, blijft de vrijstelling in box 3 in zoverre gelden. In dat geval valt het tegoed jaarlijks gedeeltelijk vrij.

 

3.5 Forensentaks gaat niet door

De forensentaks is alweer van tafel. De belastingheffing over reiskostenvergoedingen voor woon-werkverkeer zou op 1 januari 2013 worden ingevoerd. Het terugdraaien van de forensentaks betekent ook dat de woon-werkkilometers met de auto van de zaak in 2013 toch geen privékilometers worden. Als u in een auto van de zaak rijdt, kunt u daardoor volgend jaar mogelijk wel weer voldoen aan de 500km-grens voor het privégebruik waarmee u kunt ontkomen aan de bijtelling voor privégebruik.

 

3.6 Belastingvoordelen voor zuinige auto’s

De aanpassingen in de regelingen voor de bijtelling wegens privégebruik van milieuvriendelijke auto’s voor ondernemers in de inkomstenbelasting (zie punt 1.8 hiervoor) gelden uiteraard ook in de loonheffing voor werknemers aan wie u een (bestel)auto van de zaak ter beschikking heeft gesteld.

 

3.7 Levenslooptegoed eenmalig met belastingkorting opnemen

U kunt het levenslooptegoed volgend jaar eenmalig opnemen met een belastingkorting van 20%. De korting is van toepassing op het levenslooptegoed dat op 31 december 2011 bestond. Het meerdere is belast in box 1. De belastingheffing loopt via de werkgever. Bij opname mag u ook de levensloopverlofkorting benutten. U hoeft het tegoed niet alleen te gebruiken voor verlof; het is vrij besteedbaar.

 

3.7.1 Nog doorsparen tot 31 december 2021

Had u op 31 december 2011 meer dan € 3.000 ingelegd, dan mocht u doorsparen op grond van een overgangsregeling. Dat blijft zo, maar deze regeling eindigt wel eerder; op 31 december 2021. Heeft u het levenslooptegoed dan nog niet besteed, dan is dit belast in box 1.

 

3.8 Invoering van het vitaliteitssparen van de baan

Op 1 januari 2013 zou het vitaliteitssparen van start gaan. Hiervan is afgezien. Deze regeling uit het Belastingplan 2012 zou werknemers, ondernemers en resultaatgenieters de mogelijkheid bieden om fiscaal vriendelijk te sparen tot een bedrag van maximaal € 20.000.

 

3.9 Pas op voor werkgeversheffingen bij hoge lonen

Heeft u werknemers in dienst die in 2012 een salaris ontvangen van meer dan € 150.000, dan gaat u als werkgever over het meerdere boven dit bedrag eenmalig een extra werkgeversheffing van 16% betalen in 2013. Deze eindheffing komt dus bovenop de loonheffing die u al in 2012 op het loon heeft ingehouden. Dat geldt ook als de betreffende werknemer in 2013 niet meer bij u in dienst is. De grondslag is het fiscale loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in 2012. Een ontslagvergoeding telt bijvoorbeeld niet mee. U geeft de extra eindheffing aan in de LB-aangifte over maart 2013.

 

Tip

U kunt de extra heffing beperken of voorkomen. Bijvoorbeeld door de bijtelling voor het rijden in de (bestel)auto van de zaak te verlagen, door een (hogere) eigen bijdrage met uw werknemer af te spreken. Ook kunt u een eventuele tantième of bonus uitstellen tot 2013.

 

3.9.1 Eenmalige extra heffing ook voor de DGA

De eenmalige heffing geldt ook voor de BV met een directeur-grootaandeelhouder (DGA), aangezien de BV de werkgever is van de DGA. Bent u DGA, dan zou u uw loon kunnen verlagen. Maar wees daarmee voorzichtig, want u moet nog wel blijven voldoen aan de gebruikelijkloonregeling. De economische crisis zou een argument voor de verlaging kunnen zijn.

 

3.10 Verhoging loongrens afdrachtvermindering S&O

Heeft u werknemers die zich bezighouden met speur- en ontwikkelingswerk (S&O), dan kunt u vanaf volgend jaar wellicht meer afdrachtvermindering S&O ontvangen. De loongrens voor deze regeling wordt in 2013 namelijk verhoogd van € 110.000 naar € 200.000. Hoewel het tarief in deze eerste schijf wordt verlaagd van 42% naar 38%, is het toch een aanzienlijk voordeel.

Wellicht is dit een reden om eventuele loonkosten voor S&O uit te stellen.

 

3.11 Verlaging afdrachtvermindering onderwijs

De strengere regels die aanvankelijk voor de afdrachtvermindering onderwijs waren voorgesteld, gaan niet door. Wel worden de bedragen van deze afdrachtvermindering met 3,41% verlaagd. De regering wil de afdrachtvermindering onderwijs met ingang van 1 januari 2014 geheel afschaffen.

 

 

 

 

4. Schenk- en erfbelasting

 

4.1 Stel fiscaal partnerschap voor schenk- en erfbelasting veilig

U kunt voor de schenk- en erfbelasting maar met één andere persoon fiscaal partner zijn. Het fiscaal partnerschap levert u bij overlijden de ruime partnervrijstelling (in 2012: € 603.600) en toepassing van de laagste tarieven (10-20%) op. Heeft u geen notarieel samenlevingscontract en voert u nog geen 5 jaar een gezamenlijke huishouding met elkaar, dan kunt u ook fiscaal partner van elkaar zijn. U moet dan een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgplicht laten opmaken en op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven staan.

 

Let op

U wordt voor de erfbelasting pas fiscaal partner van elkaar, zodra het samenlevingscontract 6 maanden heeft bestaan én u ten minste 6 maanden gezamenlijk stond ingeschreven in de GBA. Voor de schenkbelasting is die termijn zelfs 2 jaar. Vorig jaar was u direct al fiscaal partner van elkaar zodra u aan de voorwaarden voldeed, maar die overgangsregeling is sinds 1 januari 2012 vervallen.

 

4.1.1 Benoem elkaar tot erfgenaam in een testament als u samenwoont

Als u nog geen testament heeft waarin u elkaar tot erfgenaam benoemt, doet u er verstandig aan om dat alsnog te laten opmaken. Ook als u al vele jaren samenwoont. U heeft immers niets aan de ruime vrijstelling en gunstige tarieven als u niet van elkaar erft! In tegenstelling tot gehuwden (geregistreerden), bent u als samenwoners niet automatisch erfgenaam van elkaar. Dat bent u pas als u elkaar daartoe in een testament heeft benoemd.

 

4.2 Bespaar erfbelasting via jaarlijkse schenking aan uw kinderen

Bij uw overlijden wordt over uw vermogen erfbelasting geheven. Kinderen betalen 10 en/of 20%. Door tijdens uw leven gespreid te schenken, draagt u alvast vermogen aan uw kinderen over. Bij uw overlijden is er dan minder vermogen waarover uw kinderen erfbelasting verschuldigd zijn. Dat levert dus in de toekomst een belastingbesparing op. U kunt fiscaal vriendelijk vermogen overhevelen naar uw kinderen door jaarlijks te schenken. Dat kan vrijgesteld tot een bedrag van € 5.030 (in 2012). U hoeft dan geen aangiftebiljet voor de schenkbelasting in te dienen. Met deze jaarlijkse vrijgestelde schenking zou u bijvoorbeeld ook de woonlasten van uw kinderen kunnen verzachten. Als u meer schenkt, moet over het meerdere schenkbelasting worden betaald. Denk er in dat geval aan dat u dan wel een aangiftebiljet voor de schenkbelasting moet indienen.

 

4.3 Leeftijdsgrens verhoogd voor eenmalig vrijgesteld schenken aan uw kinderen

Naast de jaarlijkse schenking kunt u uw kinderen (of hun partners) ook eenmalig een hoger bedrag vrijgesteld schenken. Dat geldt dit jaar nog voor kinderen die ouder dan 18 en jonger dan 35 jaar zijn. In 2013 wordt deze leeftijdsgrens verhoogd tot 40 jaar. Deze eenmalige schenking bedraagt € 24.144.

 

4.3.1 Doe een extra verhoogde eenmalig vrijgestelde schenking

Sinds 1 januari 2010 kunt u aan deze kinderen – in plaats van de eenmalig verhoogde schenking – onder voorwaarden ook een extra verhoogde eenmalig vrijgestelde schenking doen van € 50.300 (in 2012). Zij moeten deze schenking gebruiken voor de aankoop van een eigen woning, de aflossing van de eigenwoningschuld, de kosten voor een verbouwing of verbetering van de eigen woning, de afkoop van een recht van erfpacht, opstal of beklemming of voor een dure studie. Alleen in het laatste geval is voor de schenking een notariële akte nodig.

 

4.3.2 Splits de extra verhoogde eenmalig vrijgestelde schenking

Als uw kind vóór 1 januari 2010 al gebruik heeft gemaakt van de verhoogde eenmalige vrijstelling, dan geldt als tijdelijke regeling (tot 1 januari 2027) dat u nog een extra eenmalige vrijgestelde schenking kunt doen van € 26.156 (in 2012). Die schenking moet dan wel worden benut voor een van de genoemde doelen voor de eigen woning. De extra verhoogde eenmalig vrijstelde schenking mag ook worden gesplitst in een deel dat voor de eigen woning wordt gebruikt en een deel dat voor andere doeleinden wordt aangewend, mits het laatstgenoemde deel niet meer dan € 24.144 bedraagt. U moet de delen dan wel in hetzelfde kalenderjaar schenken. Voor de eenmalig vrijgestelde schenkingen moet u schenkingsaangifte doen, waarin u een beroep doet op de eenmalige vrijstelling.

 

4.3.3 Schenken is ook voordelig voor uzelf

Bijkomend voordeel van de schenkingen aan uw kinderen is dat uw vermogen in box 3 daalt, waardoor u zelf ook minder belasting betaalt. Als u het geld niet contant wilt of kunt uitbetalen, is wellicht een schenking onder schuldigerkenning een oplossing. Vraag uw notaris in dat geval naar meer informatie.

 

4.4 Maak gebruik van een uitsluitingsclausule

Als u niet wilt dat de schenkingen in de huwelijksgemeenschap van uw kind vallen, kunt u bij de schenking een uitsluitingsclausule opnemen. Een rechter heeft beslist dat deze clausule ook uitkomst kan bieden voor de toekomstige schenkingen aan hetzelfde kind. Het is ook mogelijk om de clausule alsnog op te nemen in lopende schenkingstrajecten voor de schenkingen die nog niet zijn vervallen. U kunt echter niet met een uitsluitingsclausule gedane schenkingen achteraf alsnog veiligstellen.

 

4.5 Belastingvrij schenken aan uw kleinkinderen

U kunt ook jaarlijks belastingvrij aan uw kleinkinderen schenken. In 2012 kan dat tot een bedrag van € 2.012.

 

4.6 Kies de juiste WOZ-waarde voor de geërfde woning

Als u een woning erft, dan moet de waarde van die woning in beginsel op de WOZ-waarde worden gewaardeerd van het jaar van overlijden. De peildatum van die WOZ-waarde is 1 januari van het jaar voor het overlijdensjaar. Sinds 1 januari 2012 mag u ook kiezen voor de WOZ-waarde van het jaar na het overlijdensjaar. Daar moet u in de aangifte voor de erfbelasting dan wel expliciet om verzoeken. Bij een overlijden in 2012 wordt de waarde van de geërfde woning zonder verzoek dus op de WOZ-waarde 2012 vastgesteld, met als waardepeildatum 1 januari 2011. Mét verzoek wordt de WOZ-waarde van 2013 gehanteerd, met de waardepeildatum van 1 januari 2012. Nu de huizenprijzen de afgelopen jaren voortdurend zijn gezakt, kan u dit veel erfbelasting schelen. De belastingrechter heeft dit jaar bovendien beslist dat u deze keuze ook heeft bij een vererving vóór 2012.

 

5. Omzetbelasting

 

5.1 Anticipeer tijdig op de nieuwe BTW-factureringsregels

Op 1 januari 2013 wijzigen de BTW-factureringsregels. Zo zijn de factuurvereisten verder aangescherpt en wordt de vereenvoudigde factuur geïntroduceerd. Die kunt u gebruiken in het geval dat de vergoeding inclusief BTW niet hoger is dan € 100 of als deze als aanvulling dient op een eerdere factuur, waarbij duidelijk wordt verwezen naar de oorspronkelijke factuur, zoals een creditnota. De regels voor het elektronisch factureren zijn versoepeld. Bovendien wijzigt het toepassingsbereik van de nationale factureringsregels, ook bij grensoverschrijdende prestaties. Ook wordt de internationale controle op facturen uitgebreid.

 

Tip

Grijp de nieuwe BTW-factureringsregels aan om uw facturen nog eens te controleren. Met een juiste factuur dient u niet alleen uw eigen belang, maar ook dat van uw afnemers. Bovendien voorkomt u daarmee een boete, die de Belastingdienst u vanaf volgend jaar kan opleggen voor het uitreiken van een onjuiste factuur.

 

5.2 Uitbreiding uitstelregeling BTW-afdracht

De uitstelregeling voor de BTW-afdracht is versoepeld. U kunt onder voorwaarden maximaal 4 maanden later uw BTW-afdracht doen. Een van de voorwaarden daarbij is dat de openstaande BTW-schulden niet meer dan € 12.000 mogen bedragen. Deze grens is verhoogd naar € 20.000.

 

5.3 Bereid u voor op de ingeperkte BTW-vrijstelling voor medische diensten

Op dit moment kunnen zowel medische dienstverleners die geregistreerd zijn in het register voor beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) als niet-BIG-geregistreerden onder voorwaarden de BTW-vrijstelling voor medische diensten toepassen. Daarin komt vanaf 1 januari 2013 verandering. De toepassing van de BTW-vrijstelling voor (para)medische diensten wordt dan beperkt tot BIG-geregistreerden en alleen voor zover zij hun BIG-beroep uitoefenen. Dit betekent dat niet-BIG-geregistreerde medische dienstverleners de BTW-vrijstelling niet meer kunnen toepassen. Bent u bijvoorbeeld pedagoog, osteopaat, acupuncturist of chiropractor, dan moet u voor uw behandelingen 21% BTW in rekening brengen. Bent u fysiotherapeut en verricht u ook acupunctuurbehandelingen, dan zijn laatstgenoemde behandelingen ook voor u belast met BTW. Die behandelingen behoren immers niet tot uw BIG-beroep. Enkele specifieke medische beroepsbeoefenaren mogen de BTW-vrijstelling wel blijven toepassen.

 

5.3.1 Recht op BTW-aftrek

Voor zover u volgend jaar BTW-plichtig bent, heeft u wel een recht op aftrek van de aan u in rekening gebrachte BTW (de voorbelasting) gekregen. In voorkomende gevallen kan deze voorbelasting op bijvoorbeeld de bouwkosten van de praktijkruimte of de aankoopprijs van een bedrijfsauto zelfs via de herzieningsregeling (gedeeltelijk) worden teruggehaald.

 

 

5.3.2 BTW-administratie voeren

Bent u een niet-BIG-geregistreerde medische dienstverlener of een BIG-geregistreerde medische dienstverlener die ook medische handelingen verricht die niet onder uw BIG-beroep vallen, dan moet u vanaf volgend jaar een BTW-administratie voeren en moet u aan alle daarbij behorende administratieve verplichtingen voldoen. Bent u BIG-geregistreerd, dan moet u bovendien een splitsing aanbrengen in uw administratie tussen BTW-vrijgestelde medische handelingen en BTW-belaste handelingen.

 

5.3.3 Informeer naar ontheffing

Als u uitsluitend met BTW-belaste medische handelingen verricht, dan levert de extra inspanning van de administratieplicht u mogelijk via de aftrek van voorbelasting per saldo nog een BTW-teruggaaf op. De kans hierop is echter klein, wanneer u slechts een geringe belaste omzet heeft. Als u per saldo over uw omzet minder dan € 1.883 BTW per jaar moet betalen, dan valt u namelijk mogelijk onder de kleine ondernemersregeling. U bent daardoor weinig of geen BTW verschuldigd. Als u verwacht dat dit bij u aan de orde zal zijn, dan komt u mogelijk in aanmerking voor ontheffing van de administratieve verplichtingen. U hoeft dan geen administratie te voeren, geen facturen uit te reiken en ook geen BTW-aangiften te doen.

 

5.4 Benut nog de overgangsregeling commissarissen

Sinds 1 juli jl. zijn de Nederlandse BTW-regels voor commissarissen aangepast aan de Europese BTW-regels. Sindsdien moet voor elk commissariaat afzonderlijk worden beoordeeld of er sprake is van BTW-ondernemerschap. Dat is in ieder geval aan de orde indien het commissariaat als nevenwerkzaamheid wordt vervuld door een advocaat, belastingadviseur of een soortgelijke beroepsbeoefenaar. Er is echter wel een overgangsregeling getroffen, waardoor de BTW-heffing nog tot 1 januari 2013 achterwege blijft bij het enkel vervullen van ten hoogste vier commissariaten. Niet alle commissariaten tellen daarbij altijd mee.

 

5.5 Herrekening en herziening van voorbelasting

Als u goederen en diensten gebruikt voor zowel belaste prestaties als vrijgestelde prestaties, is er sprake van gemengd gebruik van die goederen. De voorbelasting die op deze goederen en diensten drukt, is niet volledig aftrekbaar. Aan het eind van het jaar moet u daarom een herrekening en/of een herziening van voorbelasting uitvoeren. Het resultaat geeft u aan in de aangifte over het laatste tijdvak van 2012.

 

5.6 BTW-correctie privégebruik auto van de zaak

Het privégebruik van de auto van de zaak moet u als werkgever of ondernemer als fictieve dienst belasten, als de werknemer of uzelf hiervoor geen vergoeding betaalt. Het woon-werkverkeer wordt overigens voor de BTW tot het privégebruik gerekend. Betaalt u of uw werknemer wel een vergoeding voor het privégebruik, dan is deze vergoeding in beginsel tegen 21% (vóór 1 oktober 2012: 19%) BTW belast. Als u of uw werknemer geen vergoeding betaalt voor het privégebruik, maar er is wel een sluitende rittenadministratie bijgehouden, dan bedraagt de BTW 21% over de uitgaven voor de werkelijk gereden privékilometers. Als u of uw werknemer geen vergoeding voor privégebruik betaalt en een sluitende rittenadministratie ontbreekt, dan wordt de BTW forfaitair gesteld op 2,7% van de catalogusprijs (incl. BPM en BTW) van de auto. Is de auto van de zaak echter langer dan 5 jaar in gebruik, dan is dit forfait 1,5%. De BTW berekent u naar rato van het aantal dagen dat de auto (mede) voor privédoeleinden ter beschikking heeft gestaan. U geeft deze BTW aan in het laatste tijdvak van het kalenderjaar (was boekjaar!).

 

5.6.1 Ook BTW-correctie bij eigen bijdrage

De BTW-correctie vindt ook plaats wanneer u of uw werknemer wel een vergoeding voor het privégebruik betaalt. Betaalt u of uw werknemer een onzakelijk lage vergoeding, dan moet die vergoeding ten minste op de normale zakelijke waarde worden gesteld. Dat is het bedrag dat u als werkgever of ondernemer ‘in de markt’ zou moeten betalen om de auto in gebruik te geven aan een werknemer of aan uzelf. Die waarde is niet altijd even eenvoudig vast te stellen. Daarom mag u ook een evenredig deel van de aan het privégebruik toerekenbare totale kosten (waaronder de afschrijving) van de auto als grondslag voor de BTW-correctie hanteren. Als u deze berekening niet kunt maken, omdat bijvoorbeeld het aantal privékilometers niet bekend is, dan mag u toch de forfaitaire BTW-correctie van 2,7% of 1,5% over de catalogusprijs toepassen. De eigen bijdrage voor het privégebruik moet dan wel lager zijn dan de normale waarde.

 

5.7 BUA-correctie voor personeelsvoorzieningen

De aftrek van voorbelasting voor personeelsvoorzieningen wordt op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) uitgesloten, tenzij de kosten per werknemer onder het bedrag van € 227 per jaar zijn gebleven. U moet aan het einde van het jaar beoordelen of deze grens al dan niet wordt overschreden. Bij overschrijding van het bedrag is de BTW op de kosten niet aftrekbaar. Tot de personeelsvoorzieningen behoren onder meer het personeelsfeest en de kerstpakketten. Voor kantineverstrekkingen geldt een aparte regeling. Het privégebruik van de (bestel)auto van de zaak (zie onder 5.6) valt sinds 1 juli 2011 niet meer onder het BUA.

 

5.8 Overgangsregeling voor woon/werkpanden

De systematiek van algehele aftrek en heffing van BTW over het privégebruik van tot het bedrijfsvermogen behorende goederen en diensten is sinds 1 januari 2011 ingrijpend gewijzigd. Sindsdien komt alleen de BTW nog voor aftrek in aanmerking die betrekking heeft op het zakelijk gebruikte deel van een woon/werkpand. Er geldt wel een overgangsregeling voor bepaalde bestaande gevallen. In deze gevallen zijn de oude regels onveranderd van toepassing gebleven. De al genoten BTW-aftrek op de aankoop of bouwkosten van het woon/werkpand is in stand gebleven. Ook moet dan jaarlijks het werkelijke privégebruik aangegeven worden voor de nog resterende herzieningsperiode.

 

Let op

Het BTW-tarief voor dit werkelijke privégebruik bedraagt sinds 1 oktober jl. 21%! Dat u in het verleden aftrek heeft gehad tegen een BTW-tarief van slechts 19%, doet daaraan niet af.

 

5.9 Meld beëindiging fiscale eenheid voor de BTW

Een fiscale eenheid voor de BTW, tussen bijvoorbeeld uw holding-BV en een of meerdere dochtervennootschappen, eindigt als niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. Dat is bijvoorbeeld het geval als de aandelen in een dochtervennootschap worden verkocht. Heeft de Belastingdienst aan u een beschikking afgegeven voor het bestaan van de fiscale eenheid, zorg dan dat u de verbreking van de fiscale eenheid zo spoedig mogelijk schriftelijk meldt aan de Belastingdienst. Zo voorkomt u het risico dat bijvoorbeeld de holding-BV nog hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor belastingschulden van de dochtervennootschap die zijn ontstaan na het verbreken van de fiscale eenheid.

 

5.9.1 Meld af om hoofdelijke aansprakelijkheid DGA te beëindigen

Er kan ook een fiscale eenheid BTW bestaan tussen een DGA en zijn (haar) BV, voor zover de DGA als een zelfstandig ondernemer voor de BTW kwalificeert. De DGA die werkzaamheden in loondienst verricht, is echter geen ondernemer meer voor de BTW. Hoewel een fiscale eenheid tussen deze DGA en zijn/haar BV niet (meer) mogelijk is, kan er nog wel hoofdelijke aansprakelijkheid bestaan voor de BTW-schulden. Als voor het bestaan van de fiscale eenheid een beschikking is afgegeven, dan eindigt die aansprakelijkheid pas als u het einde van de fiscale eenheid heeft gemeld bij de Belastingdienst.

 

6. Overige belastingen, heffingen en toeslagen

 

6.1 Verruiming begrip woning voor de OVB

Als u een woning koopt, betaalt u onder meer 2% overdrachtsbelasting (OVB). Onder het begrip ‘woning’ vallen in dit kader volgend jaar ook de aanhorigheden van de woning die op een later tijdstip zijn gekocht dan de woning zelf. Dit geldt bijvoorbeeld voor de latere aankoop van een bijbehorende garage.

 

6.2 Termijn samenloopvrijstelling overdrachtsbelasting van 6 naar 24 maanden

Een nieuwe onroerende zaak wordt soms – in afwachting van de verkoop – verhuurd of in het eigen bedrijf gebruikt. Wordt de onroerende zaak verkocht binnen een termijn van 6 maanden na de eerste ingebruikname, dan geldt een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting (OVB) bij samenloop van de OVB met de BTW. Op 1 november jl. is deze termijn uitgebreid van 6 maanden naar 2 jaar. De uitbreiding geldt ook als u de nieuwe onroerende zaak op 1 november jl. nog geen 6 maanden in gebruik heeft genomen of verhuurt.

 

6.3 Hogere eigen bijdrage AWBZ en Wmo

Maakt u gebruik van de AWBZ of de Wmo, dan betaalt u volgend jaar een hogere eigen bijdrage als u belast vermogen heeft in box 3 van de inkomstenbelasting. De eigen bijdrage wordt nu nog bepaald op grond van het inkomen, zonder rekening te houden met het voordeel uit sparen en beleggen in box 3. Vanaf 2013 telt dit voordeel wel mee. Bovendien wordt uw bijdrage-inkomen extra verhoogd met 8% van het belast vermogen in box 3. Dit hogere bijdrage-inkomen betekent dat u meer eigen bijdrage voor de AWBZ of Wmo moet betalen. Het forfaitaire rendement in box 3 blijft voor de inkomstenbelasting overigens 4%.

 

6.4 Minder zorgtoeslag en kindgebonden budget door vermogenstoets

U komt volgend jaar mogelijk niet meer in aanmerking voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. De oorzaak daarvan is de invoering van een vermogenstoets. U raakt uw zorgtoeslag en kindgebonden budget kwijt als u een vermogen heeft ter grootte van het heffingsvrij vermogen in box 3 plus € 80.000. Alleen uw box-3-vermogen telt mee. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de vrijstelling voor groen beleggen. Het vermogen in uw eigen woning of uw pensioenaanspraak blijft buiten beschouwing. De Belastingdienst/ Toeslagen houdt bij de invoering in 2013 eenmalig rekening met de vermogensgegevens van huishoudens met een zorgtoeslag (en/of kindgebonden budget) die eind 2012 bekend zijn. Dit is meestal het vermogen waarmee rekening is gehouden voor de aanslag inkomstenbelasting 2011. Ontvangt u eind 2012 zorgtoeslag (en/of kindgebonden budget) en heeft u meer vermogen dan de vermogensgrens, dan krijgt u in 2013 geen automatisch voorschot meer. U kunt alsnog een verzoek om zorgtoeslag (en/of kindgebonden budget) indienen, als uw vermogen inmiddels onder de vermogensgrens is gedaald.

 

6.5 Minder kinderopvangtoeslag

Ouders krijgen in 2013 minder kinderopvangtoeslag. Dat blijkt uit het nieuwe besluit kinderopvangtoeslag. De toeslag voor het eerste kind gaat omlaag voor ouders met een gezamenlijk inkomen van meer dan € 17.230. Ouders met een inkomen boven € 118.189 krijgen geen toeslag meer voor dit kind, maar wel voor volgende kinderen. Voor deze kinderen blijft de toeslag gelijk aan 2012. De maximale uurprijzen waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden gekregen, stijgen in 2013. De maximale uurprijs voor dagopvang wordt € 6,46, voor buitenschoolse opvang € 6,02 en voor gastouderopvang € 5,17.

 

6.6 Forse verhoging van de assurantiebelasting

De assurantiebelasting wordt op 1 januari 2013 verhoogd van 9,7% naar 21%! Als consument betaalt u deze belasting over uw schadeverzekeringen, zoals uw auto- en inboedelverzekering. Ziektekosten- en levensverzekeringen zijn vrijgesteld. Dat geldt ook voor ongevallen-, arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsverzekeringen. Ondernemingen betalen assurantiebelasting onder meer over aansprakelijkheids-, opstal-, en inboedelverzekeringen, maar bijvoorbeeld ook over de autoverzekeringen voor bedrijfsauto’s.

 

7. Pensioen en lijfrente

 

7.1 Snellere verhoging van de AOW-leeftijd

De AOW-leeftijd wordt in 2013 al met één maand wordt verhoogd. Dat gebeurt ook in 2014 en in 2015. In 2016 tot met 2018 is de verhoging drie maanden per jaar en vanaf 2019 vier maanden per jaar. Hierdoor wordt de AOW-leeftijd al in 2018 verhoogd naar 66 jaar en in 2021 naar 67 jaar.

 

7.1.1 Gevolgen voor lijfrenten en loonstamrechten

De verhoging van de AOW-leeftijd heeft ook gevolgen voor de bepalingen inzake lijfrenten en loonstamrechten. In deze bepalingen wordt immers aangehaakt bij een leeftijd van 65 jaar en 70 jaar. Deze leeftijdsgrenzen worden vanaf 1 januari 2013 vervangen door ‘de AOW-gerechtigde leeftijd’ en ‘de AOW-leeftijd’, vermeerderd met 5 jaar. De oudedagslijfrente mag dan niet later ingaan dan 5 jaar na het jaar waarin u de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Bij de stakingslijfrentefaciliteit wordt de 60-jarige leeftijd vervangen door de AOW-leeftijd, verminderd met 5 jaar. De 50-jaarsgrens wordt vervangen door de AOW-leeftijd, verminderd met 15 jaar. U kunt vanaf 2013 alleen van de jaarruimte gebruikmaken als u nog niet AOW-gerechtigd bent in het jaar waarover u aangifte doet.

 

7.1.2 Komst nieuwe overbruggingsregeling

Voor mensen die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging is er aanvankelijk een tijdelijke voorschotregeling getroffen om een eventueel inkomensgat te overbruggen. Deze regeling is vervangen door een nieuwe overbruggingsregeling. Deze regeling is bedoeld voor mensen die per 1 januari 2013 al deelnemen aan een VUT- of prepensioenregeling, met een inkomen tot 150% van het wettelijk minimumloon. Voor de beoordeling of aan deze voorwaarde wordt voldaan, is ook het partnerinkomen van belang. Daarnaast geldt een vermogenstoets, waarbij de eigen woning en de pensioenaanspraak niet meetellen. Mocht de invoering van de overbruggingsregeling per 1 januari 2013 op praktische problemen stuiten, dan krijgt de regeling terugwerkende kracht.

 

7.1.3 Vul het AOW-gat met tijdelijk hogere pensioenuitkeringen

Heeft u een pensioenuitkering die al vóór 1 januari 2013 is ingegaan, dan mag u deze tijdelijk laten wisselen in hoogte. Daardoor kunt u het AOW-gat tussen uw 65ste en de latere AOW-ingangsdatum opvullen met tijdelijk hogere pensioenuitkeringen, gevolgd door lagere pensioenuitkeringen in de resterende uitkeringsperiode.

 

7.2 Wijziging ingangsdatum aanvullend pensioen

De fiscale pensioenrichtleeftijd voor de aanvullende pensioenen gaat in 2014 in één keer naar 67 jaar. Pensioenregelingen (ook van uw DGA-pensioen) moeten dus uiterlijk in 2013 zijn aangepast.

 

7.3 Tijd rijp voor reparatie van uw DGA-pensioen

Nu u in 2013 toch de pensioenregeling van uw DGA-pensioen moet aanpassen, is dat ook een mooi moment om overbodige extra’s uit de pensioenbrief te verwijderen. Het gaat dan voornamelijk om extra’s waar geen, dan wel een slechte, financiële dekking tegenover staat. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het vooroverlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Uw BV neemt grote financiële risico’s als zij deze pensioensoorten wel toezegt. Zo zorgt bijvoorbeeld de opname van een arbeidsongeschiktheidspensioen ervoor datin het geval u (de DGA) arbeidsongeschikt wordt – de BV vrijwel onverkoopbaar wordt.

 

7.4 Fiscale tegemoetkoming voor vermindering pensioen in eigen beheer

Het verminderen van een pensioen in eigen beheer heeft nu verstrekkende fiscale gevolgen. De pensioenaanspraak wordt geheel belast en er wordt 20% revisierente bij u in rekening gebracht. Veel pensioen-BV’s hebben nu met onderdekking te maken. Daarom is een tegemoetkoming voorgesteld. Als de dekkingsgraad beneden de 75% is gezakt én het gevolg is van reële beleggings- en ondernemingsverliezen, mag de pensioenaanspraak eenmalig zonder belastingheffing worden verminderd op de pensioeningangsdatum. Pensioenuitkeringen die op 1 januari 2013 al zijn ingegaan, kunnen in de periode 2013 tot en met 2015 onder dezelfde voorwaarden gedeeltelijk worden verminderd.

 

Let op

De tegemoetkoming geldt alleen voor pensioen en NIET voor lijfrenten en stamrechten die in eigen beheer worden uitgevoerd.

 

7.5 Wijziging pensioenopbouw bij verplichte deelname ondernemers

Vanaf 1 januari 2015 wijzigt de pensioenopbouw voor ondernemers in de inkomstenbelasting die verplicht deelnemen aan een bedrijfstak- dan wel beroepspensioenfonds. Dan gelden ook voor hen de fiscale begrenzingen die nu al gelden voor de pensioenopbouw van werknemers. De gecorrigeerde winst uit onderneming uit het kalenderjaar dat 3 jaar voorafgaat aan het jaar van de pensioenopbouw (voor 2015 dus 2012) dient daarbij dan als grondslag voor de omvang van de aftrekbare pensioenpremies.

 

7.5.1 Ook aftrek vrijwillig betaalde pensioenpremies

Als ondernemer mag u de premie die u betaalt voor verplichte deelname aan de pensioenregeling (basisregeling) van een bedrijfstak- of beroepspensioenfonds ten laste van uw winst brengen. Vanaf 1 januari 2015 mogen, onder voorwaarden, ook de betaalde premies voor de vrijwillige aanvulling op de basisregeling in mindering op uw winst komen.

 

7.6 Nieuw DGA-begrip in de Pensioenwet

Tegelijk met de invoering van het nieuwe BV-recht (1 oktober jl.) is ook de definitie van een DGA in de Pensioenwet gewijzigd. Als u op grond van deze definitie geen DGA (meer) bent, dan bent u een ‘gewone’ werknemer. De Pensioenwet is dan onverkort van toepassing. Bent u volgens de nieuwe definitie wel een DGA, dan is de Pensioenwet niet op u van toepassing. Als u gebruik wilt maken van de nieuwe mogelijkheden van de flex-BV, doet u er verstandig aan om ook de pensioengevolgen daarvan te laten controleren.

 

8. Sociale zekerheid

 

8.1 Maak gebruik van de gewijzigde mobiliteitsbonussen

Per 1 januari 2013 worden de premiekortingen voor werkgevers – de overheid noemt dit mobiliteitsbonussen – voor uitkeringsgerechtigde 50-plussers en voor arbeidsgehandicapten als volgt ingrijpend gewijzigd:

·         de huidige premiekorting voor het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde ouder dan 50 jaar wordt verhoogd van € 6.500 tot € 7.000 per werknemer per jaar gedurende maximaal 3 jaar;

·         de huidige premiekorting voor het in dienst nemen of houden van een 62-plusser wordt afgeschaft; en

·         de huidige premiekorting voor het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte die ten minste het minimumloon gaat verdienen, wordt verhoogd van € 2.042 naar € 7.000. Dit geldt ook voor het in dienst houden van een WIA-gerechtigde die passend werk heeft hervat bij de werkgever. De bonus geldt per werknemer per jaar gedurende respectievelijk maximaal 3 of 1 jaar. Voor het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte Wajong’er die met loondispensatie gaat werken, bedraagt de premiekorting € 3.500 per jaar.

 

Als een werknemer in 2013 minder werkt dan 36 uur per week, worden de bedragen evenredig verminderd.

 

 

 

8.1.1 Wel of geen samenloop

Vanaf 2013 is het niet meer mogelijk om zowel de premiekorting voor oudere werknemers (50+) als de premiekorting voor arbeidsgehandicapte werknemers toe te passen. De maximale premiekorting bedraagt dus nooit meer dan € 7.000. Nu is samenloop wel mogelijk en levert dit in totaal een premiekorting op van € 8.542 (€ 6.500 + € 2.042). In bepaalde gevallen is er wel samenloop mogelijk van de premiekorting voor het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde 50-plusser, met ZW-uitkeringen van een arbeidsgehandicapte die op basis van een no-riskpolis werkt. Samenloop met deze ZW-uitkeringen is ook mogelijk met de premiekorting voor het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte.

 

8.2 Forse verhoging kosten deskundigenoordeel UWV

U en uw werknemer gaan volgend jaar fors meer betalen voor het deskundigenoordeel van het UWV. De aanvraag van dit oordeel kost u en uw werknemer nu nog € 50, maar volgend betaalt u hiervoor € 400 en uw werknemer € 100. Dat heeft minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inmiddels bekendgemaakt.

 

8.3 Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters

Het ziekteverzuim en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen van zogenoemde ‘vangnetters’ met een Ziektewetuitkering moet fors dalen. ‘Vangnetters’ zijn:

1.      werknemers die geen werkgever (meer) hebben, zoals zieke WW-gerechtigden, uitzendkrachten, oproepkrachten, werknemers van wie het dienstverband afloopt tijdens ziekte en werknemers die zich binnen 4 weken na het einde van het dienstverband bij het UWV ziek hebben gemeld;

2.      werknemers die wel een werkgever hebben, maar een hoog ziekterisico hebben, zoals werknemers met een no-riskpolis, orgaandonoren en zwangere vrouwen.

 

Minder ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid moet onder meer worden bereikt via aanpassing van de voorwaarden voor het recht op ziekengeld en de invoering van een arbeidsverledeneis die na 3 maanden de uitkeringsduur bepaalt. Ook worden de re-integratie- en sollicitatieverplichtingen aangescherpt. Daarnaast zullen WGA-uitkeringen die in aansluiting op een ZW-uitkering zijn betaald– anders dan voor de doelgroep van de no-riskpolis en ouderen – doorwerken in de hoogte van de WGA-premie. Vanaf 1 januari 2014 wordt een nieuw premiestelsel geïntroduceerd voor de ZW-lasten en de gedifferentieerde premie WGA. Daarin werken met name de uitkeringslasten door voor:

  • ex-werknemers van wie de 1e ziektedag binnen hun dienstverband viel; of

  • ex-werknemers die zich binnen 4 weken na het einde van hun dienstverband (bij het UWV) ziek hebben gemeld.

 

8.4 Gewijzigde regels vorstverlet cao Bouwnijverheid

Valt uw bedrijf onder de cao voor de Bouwnijverheid en kunnen uw werknemers wegens de vorst niet werken, dan moet u 17 dagen (voorheen 22 dagen) hun loon doorbetalen. Daarna komen zij in aanmerking voor een WW-uitkering, zolang de vorst hen belet te werken. De WW-aanvraag loopt via u. De sociale partners hebben dit op 9 november jl. bepaald in de cao voor de Bouwnijverheid.

 

9. Overige zaken

 

9.1 Maak gebruik van de borgstellingsregeling voor het MKB

Komt u er met de bank niet uit om een krediet te krijgen, omdat u te weinig zekerheid kunt bieden? Onderzoek dan eens of u in aanmerking komt voor de borgstellingsregeling voor het MKB. De overheid staat dan garant voor een deel van de lening. Hierdoor is de bank wellicht wel bereid u het krediet te verstrekken. De borgstellingsregeling is bedoeld voor ondernemingen met maximaal 250 werknemers en met een jaaromzet tot € 50 miljoen óf een balanstotaal tot € 43 miljoen. Bent u een startende en/of innoverende ondernemer, dan gelden extra gunstige voorwaarden. De borgstellingsregeling is niet meer alleen bedoeld voor leningen van een bank, maar is ook opengesteld voor leningen van alternatieve geldverstrekkers, zoals vermogende beleggers en oud-ondernemers.